Sinds 1 januari is mijn blog te lezen op een nieuw adres:
Stad en haar Cultuur
vrijdag 30 januari 2015
maandag 5 januari 2015
Wat is Architectuur? (3)
Architecture as a Chaotic Adventure
Gemeten aan het ongelooflijk rijke en gevarieerde aanbod aan projecten en installaties tijdens de Architectuur Biënnale 2014, was de kritische reflectie daarover in de Nederlandstalige vakpers ronduit bedroevend. Heel veel belangstelling voor het optreden van Rem Koolhaas als curator, weinig echte aandacht voor de diepere drijfveren achter het onderzoek naar en de presentatie van Elements of Architecture in het centrale paviljoen. Ook bij de rondgang door de gigantische expositie Monditalia in het Arsenal zijn de meeste critici - niet geheel onbegrijpelijk - kennelijk het spoor snel bijster geworden en niet echt greep kunnen krijgen op de samenhang tussen de eenenveertig gepresenteerde case-studies en (onderzoeks) projecten Althans, er is in de pers niet of nauwelijks over gesproken of geschreven. De meeste journalisten/critici zochten hun heil in de meer overzichtelijke shows in de landenpresentaties en dan met name de prijs gekroonde paviljoens van Zuid Korea, Frankrijk, Japan en Engeland. Ik denk dat die afwachtende en gereserveerde houding vooral voortkwam uit de dominante grondtoon van de Architectuur Biënnale 2014: die van het verband tussen (bouw) historisch onderzoek, architectuur-theoretische reflectie en fundamentele techno-kritiek.
Die slordige, journalistieke verslaggeving is jammer en eigenlijk ook schandalig omdat daarmee de vakwereld en eigenlijk de hele architectonische cultuur in ons land - ik bedoel de architectuuropleidingen, de tijdschriften, de kritiek, de architectuur- en stedenbouw- en planologieopleidingen - kans is ontnomen om heel gedetailleerd kennis te nemen van de dynamiek en het innovatieve karakter van een aantal toekomstgerichte, interdisciplinaire onderzoeksnetwerken op gebied van architectuur, wetenschap en technologie die op dit moment aan vooral Amerikaanse (top) architectuurscholen actief zijn. Misschien was dat wel een van de meest indrukwekkende en respect afdwingende kwaliteiten van de voorbije Architectuur Biënnale: de samenwerking en het netwerk dat de beide directeuren Stephan Trüby (TU München) & Koolhaas (AMO) de afgelopen jaren tot stand hebben gebracht tussen de technische onderzoekslaboratoria van enkele toonaangevende architectuuropleidingen (Boston/Harvard; New York/Columbia;Zurich/ETH;Delft/TUD/Torino/Politecnico etc.), de industrie, en vooral ook specialisten op (bouw) technische en - technologisch gebied. Een op zich al uniek en fascinerend netwerk, waar ook de architectuur en de architectuurgeschiedenis (Sebastien Marot/Beatriz Colomina/Jean-Louis Cohen, Tom Avermaete etc.) aan zijn gekoppeld en, via de beide andere sectoren van de Biennale in Venetië, ook en vooral de cinema en beeldende kunst. Zelden of nooit is er een indrukwekkender beeld gegeven van de fundamentele vertakking van de architectuur in vrijwel alle historische, beeldende en technische segmenten van de samenleving.
Voorafgaand aan een meer gedetailleerde en kritische analyse van het onderzoek naar EoA volgt hier eerst het signalement van enkele onderzoeksnetwerken die op een of andere manier hebben bijgedragen aan Fundamentals.
‘ Praat tegen me’ : MIT SENSEable City Lab
De bezoekers van de centrale kamer op de E0A welke gewijd was aan ‘ fireplace’ zullen het waarschijnlijk niet direct zijn opgevallen en zich vooraleerst hebben genesteld rond de open haard fantasie van Piranesi in het midden van de zaal. Maar in diezelfde ruimte was ook een technische installatie aangebracht die waarschijnlijk de laatste fase inluidt van de schouw als oorsprong en centraal element in de architectuur. In het project ‘ Local Warming’ presenteerden onderzoekers van het MIT Senseable City Lab een klimaatbeheersingssysteem dat niet de hele zaal bediende maar dat, letterlijk via sensoren, actief op zoek was naar gebruikers en hun specifieke behoeften op dat moment. Het is in concreto een op Wifi-gebaseerd systeem waarmee het gedrag en bewegingspatroon van individuen wordt gespot om die vervolgens, in combinatie met smartphone-apps, te voorzien en te achtervolgen met de individuele wensen op gebied van omgevingsklimaat. Gebruikers worden als het ware omgeven en begeleid door een eigen warmtebron. Het onderzoeksproject is geïnitieerd uit onbehagen over de gigantische energie verspilling in gebouwen door de gebrekkige afstemming tussen het dagelijks gebruik van gebouwen en de energie (verwarming, ventilatie en airco) die daarvoor moet worden aangeleverd. ‘ Local Warming’ is een typisch voorbeeld van een van de vele honderden onderzoeksprojecten van het MIT Senseable City Lab, die de interferentie van digitale technologieën en de stedelijke omgeving en fysieke ruimte verkennen. Plat uitgedrukt zou men kunnen zeggen dat de onderzoekers digitale architectuur inzetten om niet alleen gebouwen maar ook complete stedelijke infrastructuren letterlijk ‘ aan de praat’ te krijgen en gegevens te laten verzamelen over het gedrag en de dagelijkse gewoontes van de gebruikers.
MIT Senseable City Lab is in 2002 opgericht door de Italiaanse architect en onderzoeker Carlo Ratti, en is één van de vier majeure onderzoeksprogramma’s van de MIT School of Architecture + Planning waar onderzoekers vanuit verschillende disciplines: architectuur, planning, fysica, wiskunde, technische en computerwetenschappen maar ook de kunsten, in wisselende formaties samenwerken. Een blik op de honderden - grote en kleine - onderzoeksprojecten die op de ‘ open’ website van het Lab tot in de details worden gepubliceerd, geeft een goed inzicht in de snelheid en alomvattendheid waarmee op dit moment de digitalisering van onze leefwereld gestalte krijgt. Maar het schier grenzeloze optimisme dat uit die publicaties spreekt, roept ook vele ethische en maatschappelijke vragen op. Het lijkt erop alsof Koolhaas en Trüby - beiden verantwoordelijk voor het onderzoek achter Fundamentals - door de dynamiek van markt en onderzoek achter de technologische en digitale ontwikkelingen in de architectuur en fysieke leefmilieu zo prominent te presenteren, de Biennale 2014 hebben willen aangrijpen om niet alleen groot publiek bewust te maken van de techno-wetenschappelijke omwenteling, maar tevens en vooral ook brandstof aan te reiken voor een fundamentele techniekkritiek.
Radical Pedagogies (Princeton School of Architecture)
Architecuuropleiding in tijden van vakinhoudelijke instabiliteit
De Architectuur Biënnale 2014 was ook - en misschien wel vooral - voor historici een fascinerende show. Twee gebeurtenissen sprongen er uit: ‘ In the real World’ , de tentoonstelling in het paviljoen van Japan, gewijd aan de waarneming en inschatting van historici, professionals en architecten van de gevolgen van de modernisering van Japan in de jaren zeventig. Met name het beeld (en de werkwijze) van de Architectural Detective Agency (Terunobo Fujimori) zal ik niet snel meer vergeten. Het tweede project dat indruk maakte was te zien op de sectie Monditalia. Het zal niet iedereen direct zijn opgevallen, maar tussen de talrijke projecten en installaties die flitsen lieten zien van de culturele dynamiek in het gastland gedurende de jaren zeventig, was er een gewijd aan de wildgroei van kleine en ogenschijnlijk marginale explosies binnen het landschap van het Italiaanse kunst- en architectuuronderwijs.
Een team van doctoraalstudenten van Princeton University School of Architecture onder leiding van Beatriz Colomina presenteerde op een 20 meter lange wand een multi-mediale atlas Radical Pedagogies: action-reaction-interaction waarin getoond werd zien hoe revolutionair - in (kunst) politieke zin - sommige van de toen bedachte hervormingsvoorstellen waren, hoe die letterlijk en figuurlijk de architectuur tot in haar wortels (fundamenten) wisten te raken en te veranderen maar ook: hoe daar vanuit de instanties en instituties op gereageerd werd. Ook werd zichtbaar gemaakt hoe en vooral, langs welke kanalen de denkbeelden, plannen en projecten van zulke uiteenlopende figuren als Manfredo Tafuri, Aldo Rossi, Carlo Aymonino, Giancarlo de Carlo elders in de wereld terecht kwamen en werden gerecipieerd. Hoe invloedrijk waren de experimenten van het ‘ Rode Bologna’ en hoe hebben die bijvoorbeeld de stadsvernieuwingspraktijken in Berlijn, Amsterdam en Barcelona in de decennia daarna weten te beïnvloeden? Door het opwerpen van dit soort vragen kreeg de bezoeker/lezer, al wandelend langs de lange wand met de (wegwerp) teksten, oorspronkelijke documenten en foto montages en films van talloze actie- en protestgroepen, avantgardebewegingen en recalcitrante, ‘ lonely wolves’ , een indrukwekkend beeld voorgeschoteld hoe vanaf de jaren zeventig het radicale denken in Italie over architectuurpedagogie het mondiale landschap van architectuur, stedenbouw en planning heeft beïnvloed en zelfs bepaald.
Deze presentatie - die vooral inzoomde op de pedagogische verschuivingen in Italie - maakte deel uit van een in 2011 gestart architectuurhistorisch project naar de achtergronden en oorsprong van een serie niet-institutionele, architectuur-pedagogische experimenten en de disseminatie van de daar vergaarde kennis en ideeën via de media van tijdschriften, boeken, seminars, gastdocentschappen, expo’s en andere vormen van internationale kennisuitwisseling. Inhoudelijk gezien, maar ook in aanpak en presentatie, is dit Radical Pegagogies, de bijna logische voortzetting van hert vorige - en intussen afgesloten - onderwijs/onderzoeks project van Beatriz Colomina: CLIP STAMP FOLD naar de impact en architectuurhistorische betekenis van de ‘ radicale architectuur’ van de de on-orthodoxe en recalcitrante architectuurtijdschriften uit de jaren zestig en zeventig. Beide projecten staan in het teken van de ‘ crisis van de gevestigde architectuureducatie’ en van de opkomst van nieuwe mediatechnieken. 
Intrigerend aspect van beide projecten - en dus ook van de presentatie op Monditalia - is dat ze zijn opgezet en georganiseerd is als een ‘ open archief’ . Tijdens de tentoonstelling in 2014 vonden er zogenaamde ‘ weekend specials’ plaats waar gediscussieerd werd tussen verschillende generaties architectuurstudenten en -docenten uit verschillende landen en werelddelen en kon worden nagedacht over zulke uiteenlopende kwesties als noodzaak van herpositionering van de architectuur - theorie, praktijk, onderwijs, het discours - in relatie tot de nieuwe regimes van neo-liberale markteconomie, digitale technologie maar ook van de verpletterende presentie van geschiedenis. Wie de prachtige en overzichtelijke website van het project bezoekt, vindt daar vervolgens een ‘ project in progress’ met o.a. een interactieve kaart waar steden en instituten kunnen worden aangeklikt met informatie en literatuur over grote en kleine projecten op pedagogisch-didactisch gebied vanaf de jaren zestig. Een kaart die voortdurend wordt aangevuld en waarover ook gediscussieerd wordt. Plaatsen waar men digitaal kan bezoeken zijn o.a. Institute for Architecture and Urban Studiers (IAUS New York, 1965-77) of de Unité Pédagogique nr. 6 in Parijs (1968) of Berlijn TU/ Cornell University: Oswald Ungers’ s studio’s 1965-1977. Honderden initiatieven, plannen en programma’s die tesamen als een architectuurpedagogisch netwerk, dat zijn stempel heeft gedrukt op het denken, spreken en handelen van de architectuur in de tweede helft van de twintigste eeuw, dat geen afgeronde geschiedenis maar uitnodigt en inspireert tot voortzetting.
Tijdens de Biënnale is er - weliswaar heel kort - nog een buitengewoon fascinerend onderzoeksproject getoond: House/Housing - een ongevraagde bijdrage van het Temple Hoyne Buell Center for the Study of American Architecture - onderdeel van Columbia University in New York. Het in dit project getoond onderzoek was een kritisch antwoord op de door Koolhaas c.s. in Elements of Architecture aan de orde gestelde, vooral bouwtechnische architectuurconcept en benadrukte daaentegen de impact van economie en vastgoedfluctuaties op de architectuur en haar maatschappelijke betekenis. Dit project komt in een volgende blog aan de orde waarin ik ook probeer greep te krijgen op wat Koolhaas c.s. nu precies in hun monografietjes over de elementen aan de orde proberen te stellen.
Relevante links:
Een van de betere recensies in de (buitenlandse) vakpers (John Hill) :
De officiële website van het MIT Senseable City Lab:
De officiële website van Radical Pedagogies Project:
maandag 22 december 2014
Wat is Architectuur ? (2)
Exercise in Speculative Research
Tijdens het lezen van de catalogusteksten en vooral ook van de (gedrukte) korte toelichting van Koolhaas op Elements in het centrale paviljoen va de Architectuur Biënnale in Venetie 2014, vroeg ik me voortdurend af: wat is dit voor een soort betoog? Is het een (nieuw) architectuurtraktaat, een manifest of een activistisch pamflet? Wat moet ik met al die 15 fraai vormgegeven, dicht bedrukte cahiers in een ongemakkelijke casette? Ik ben het hele project geleidelijk aan gaan lezen en begrijpen als een ‘ exercise in speculative research’. Het is een typisch product van onderwijsgerelateerd architectuuronderzoek zoals dat met name aan de grote Amerikaanse architectuurscholen tot ontwikkeling is gekomen. Zo lanceerde Buckeminster Fuller (Bucky) in 1965 in een MIT cursus over de relaties tussen architectuur, wetenschap en techniek, zijn concept van ‘ anticipatory design science’ dat kort daarop via het gelijknamige boek, wereldberoemd zou worden.
Reikwijdte en organisatie van dit type onderwijs/onderzoek zijn nog steeds terug te vinden in bijvoorbeel de door Carlo Ratti geleide seminars over ‘ Senseable Cities. The Future of the City’ (2014) een gezamenlijk door docenten en studenten uitgevoerd project van het Senseable City Laboratory (MIT) dat volgend jaar in boekvorm zal verschijnen. Datzelfde Laboratory heeft overigens een van de meest consistente bijdrage geleverd aan de Architectuur Biënnale van dit jaar in de vorm van een dossier over ‘ fireplace’, een van de vijftien ‘ Elements of Architecture’ die in het centrale paviljoen werden gepresenteerd. Maar uiteraard is het Koolhaas zelf die al sedert 1996 met dit type onderwijs/onderzoek een internationale reputatie heeft opgebouwd met spraakmakende programma’s aan Harvard University Graduate School of Design, zoals het Project on the City (2002). En nu dus Elements of Architecture, een onderzoeksproject, eveneens uitgevoerd door een groep studenten van Harvard o.l.v. Rem Koolhaas/AMO, georganiseerd in een meerjarige onderzoek studio zowel in Cambridge (USA) als Rotterdam. Dit project vormde de basis voor zowel het boek als de tentoonstelling Elements of Architecture ter gelegenheid van de Architectuur Biënnale in Venetië in 2014.
‘ All Architecture is the Result of Panic’ (Anthony Vidler)
Wat opvalt in vergelijking met eerdere, soortgelijke historische onderzoekprogramma’s zoals dat van Giedion (Space, Time and Architecture uit 1942/46) of het al eerder genoemde Project on the City van Koolhaas zelf, is de losse structuur van het gepresenteerde materiaal. Zowel het in 2012 gepubliceerde onderzoek in de vorm van een cassette met 15 min of meer dunne deeltjes ieder gewijd aan één bouwkundig element, als de catalogus en natuurlijk vooral de expositie, worden gepresenteerd als informatieve en goed gedocumenteerde - en gevisualiseerde ! - dossiers. En nadrukkelijk niet als de ouverture van een nieuwe, mondiale geschiedenis van de architectuur. Het is een curieuze vorm van architectuurgeschiedenis zonder uitgesproken historisch narratief. En als er al sprake is van een historisch-chronologische ordening, dan is die, althans in de ogen van vakhistorici, wel erg simplistisch, elementair en op onderdelen historisch achterhaald!
Het architectuurhistorisch universum van Koolhaas c.s. bestaat, kort samengevat, uit twee cruciale periodes die min of meer samenvallen met die welke door de Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin zijn benoemd als die van de tweede en derde industriële revolutie. In beide fases is de technologie - eerst de mechanische en vervolgens de de digitale - de krachtigste bron voor architectonische (en stedelijke) transformatie en innovatie. Een dergelijke benadering van architectuur vanuit techniek, constructie en materialen, is uiteraard niet nieuw en eerder beproefd door S. Giedion (1948), R. Banham (1984), K. Frampton (1995) T.F. Peters (1996) en recentelijk vooral ook door A. Picon (2010) In de meeste van deze studies is het hoofdonderwerp de implicaties van technologie en wetenschap op zowel bouwtechniek en -materialen en -typologieën, als op de architectonische cultuur in bredere zin (professie, onderwijs, stedelijk milieu). Die brede, economische en sociaal-culkturele context is Koolhaas c.s. zich uiteraard wel bewust maar wordt niet expliciet in een historisch verband verteld of aangereikt.
Sterker nog:
de presentatie van al het materiaal in zowel boekvorm als expositie lijkt op een weloverwogen attaque op het traditionele framework van de architectuurgeschiedenis als discipline - met al zijn chronologische, thematische en vooral (westers georiënteerde) geografische beperkingen. Het is een rigoureuze terugkeer naar de ambachtelijke en intellectuele bronnen van de architectuur en bij vlagen wordt ook de lezer/beschouwer deelgenoot van de fascinatie van de (jonge) onderzoekers bij het citeren van ‘ exotische’ traktaten of het aanboren van de bijeen gezochte collectie bouwmaterialen, trapconstructies, toiletten of ramen en kozijnen. De rijkdom aan bouwhistorische vondsten, aan traktaten uit oost en west, citaten, micro-geschiedenissen, historische interpretaties etc. staat demonstratief in schril contrast met de terughoudendheid bij het aanbrengen van onderlinge verbanden.
Op zoek naar een mogelijke toegang tot ‘ Elements of Architecture’ schiet me Brechts concept van het ‘ epische theater’ te binnen, en kan ik ineens al die omtrekkende bewegingen en afstandscheppende technieken zoals die van de montage, beter plaatsen. De essentie van de presentatie in het centrale paviljoen is niet zozeer het uit de doeken doen van van een sluitend narratief - een beeldend panorama van de intrinsieke samenhang tussen architectuur, technologie en wetenschap - maar veeleer het teweegbrengen van een shock ervaring bij bezoekers over de wereldwijde effecten van de huidige transitie naar een digitale economie op het dagelijkse leven, in het bijzonder op wat we gewend waren ‘ stad’ of huis te noemen. De shock wordt teweeggebracht, met name op de tentoonstelling, door het harde contrast tussen de historische, bijna letterlijk cultuurdragende functie van de traditionele componenten van de architectuur - ramen, deuren, vloeren en plafonds - en de dreigende betekenisloosheid en irrelevantie van diezelfde elementen - en dus ook van de architectuur - door de overrompelende tsunami van technologische innovaties, bouwregelgeving en het digitale regiem.
Bezoekers werden door ‘ Elements of Architecture’ alles behalve vermaakt of geamuseerd - als waren er tal van visueel hilarische en ontspannende momenten te beleven - maar veeleer gedwongen om zelf na te denken over de snelheid en grondigheid waarmee onze omgeving en de voorwerpen die we gebruiken, aan het veranderen zijn. En in plaats van het projecteren van science-fictionachtige, planetaire (angst- of droom) visioenen duikt Koolhaas de archieven in en laat hij als het ware de ramen, deuren, vloeren en plafonds zelf zeggen wat er vandaag de dag met de architectuur aan de hand is. De architectuurgeschiedenis die Koolhaas voor ogen staat, heeft niet alleen geen behoefte aan architecten en hun producten, maar ook historici met hun analyses en verhalen zijn er, als het om bewijskracht gaat, niet welkom.
The Digital Regime and Some Thoughts on the Smart City
Maar het langjarig onderzoek waar boek, catalogus en expo op gebaseerd zijn, pretendeert nog een tweede thema in het huidige architectuurdebat te introduceren: dat van de beheersing en controle over de nieuwe elementen van de architectuur: draadloze communicatie, glaskabel netwerk, microchip en internet. Deze zijn bezig om zowel stad als architectuur in ijltempo te koppelen aan de opkomende derde industriële revolutie. Camera’s op pleinen en straten, sensoren in riolering- en afvoersystemen, geïntegreerde besturingssystemen zowel in gebouwen als in allerlei publieke infrastructuren zowel op straat als onder de grond: ‘ onze steden zijn in de afgelopen jaren bedekt met netwerken en elektronica. ‘ Je zou kunnen spreken van computers in de open lucht’ (Carlo Ratti). Sinds de aanleg van riolering en waterleiding, van het openbaar vervoernetwerk en telefoonkabels aan het eind van de negentiende eeuw, is dit grootste en meest ingrijpende operatie op gebied van stedelijke infrastructuur ooit. Het is een niet te stuiten technische ontwikkeling die, aldus Koolhaas in ‘ Elements of Architecture’ , ook geruisloos de architectuur is binnengeslopen, geruisloos: dat wil zeggen zonder noemenswaardige theoretische distantie en reflectie. Sterker nog: ‘ architects ïhave treated the digital as a benign reinforcement...’ Weliswaar is er al vanaf het begin van de jaren negentig sprake van een ‘ digital turn in architecture’ en heeft Antoine Picon een fascinerend onderzoek gedaan naar de historische achtergronden en opkomst van een specifiek ‘ digitale cultuur in de architectuur’ , in Venetië daarentegen werd vooral gesproken over de onderschatte gevaren en het potentiële autoritaire karakter van het digitale regime, en de gevolgen daarvan niet alleen voor de woon- en werkomgeving maar ook voor de samenleving als geheel. Vandaar dat vooral in de talloze interviews en publieke statements de strijd werd aangebonden tegen de valse profeten van de zogenaamde ‘ slimme architectuur’ en de pleitbezorgers van de ‘ smart city’ beweging. Uiteindelijk was dit één van de dominante thema’s - dat van de onbeheersbaarheid van de ‘ big data’ en de (vermeende) naïeve en kritiekloze rol daarin van de ruimtelijke disciplines van architectuur en planning - die als een donkere en van verre afstand door Snowdon gestuurde wolk maandenlang boven de stad Venetië hing.
In een volgende blog ga ik nader in op zowel de beide hierboven aangestipte kwesties, en wil ik vanuit architectuurhistorisch perspectief zowel het onderzoek naar de 15 elementen van de architectuur analyseren (wie heeft alle deeltjes intussen willen en kunnen lezen?) en vervolgens nader ingaan op de acties (hacking) en reacties vanuit architectuur, stedenbouw en planning op Koolhaas’ voorstelling van de zegeningen en vooral gevaren van het digitale regiem.
enkele relevante links:
Powerpoint overzicht Elements of Architecture (English)
Kritische recensie Biennale in Arch+
Interview Jeremy Rifkin over de drie industriële revoluties NRC december 2014
Antoine Picon: Smart Cities: a New Challenge for Design (video)
Rem Koolhaas: My thoughts on Smart City (website Europese Commissie)
Opiniestuk over Smart Cities in The Guardian december 2014
zondag 30 november 2014
Wat is Architectuur? (1)
Wat is Architectuur?
Reflecties over de Architectuur Biënnale 2014 in Venetië
Inleiding
Op 23 november j.l. sloot in Venetië de veertiende Architectuur Biënnale. In totaal zijn er ruim een kwart miljoen bezoekers geregistreerd, een ongewoon groot aantal dat vooral te danken is aan de ongebruikelijk lange(re) duur van het spektakel dit jaar. Deze Biënnale zal ongetwijfeld de boeken ingaan als een opmerkelijke gebeurtenis, niet in het minst door de sterk (architectuur) historische inslag. Het is daarom des te opvallender dat te midden van de orkaan van reacties - tussen 5 juni en 23 november zijn er alleen al in het Engelse taalgebied meer dan 60.000 meldingen in de vorm van interviews, artikelen, recensies, sociale media berichten - het aandeel van historici - tot nu toe- beschamend bescheiden is. Hoe komt dat?
Niet alleen ontwerpers zijn door de 2014 Biënnale in verwarring gebracht, ook historici. Op de eerste plaats door de overweldigende omvang en complexiteit van het aanbod. Bezoekers werden verrast door drie totaal verschillende shows die, hoewel thematisch met elkaar verbonden, in programmatisch opzicht toch geheel verschillend waren. Wie op zoek was naar nieuwe of grote namen in het het internationale architectuur circuit, of naar spraakmakende gebouwen en hun opdrachtgevers en ontwerpers, kwam bedrogen uit. Het centrale thema van deze Biënnale was niet zozeer de contemporaine productie van architectuur, de problematiek van het ontwerpen of realiseren van gebouwen, maar veel meer methoden van onderzoek naar de toestand van de huidige architectuur als discipline. Onder de regie van Rem Koolhaas werd er deze zomer geëxperimenteerd met diverse richtingen in het architectuuronderzoek: een archivalische speurtocht naar de bouwhistorische componenten van de architectuur (Elements of Architecture, in het centrale paviljoen op de Giardini), een verkenning naar het nationale/locale absorptievermogen van het globalisering/moderniseringsproces (Absorbing Modernity, 1914-2014, landen paviljoens) en, tenslotte, een cultuurhistorische quick-scan van de actuele toestand van gastland Italië, aan de hand van 41 locaties, gebeurtenissen, feiten en situaties, onderzocht en in beeld gebracht door teams van jonge, veel belovende onderzoekers (Monditalia, in het Arsenal). Een encyclopedische vertelling, ingericht in de onmetelijke en ongearticuleerde ruimte van het Arsenal, dat daarmee als gebouw werd ge-updated tot embleem van de elementaire rol van architectuur in een globaliserende wereld: die van betekenisloze ‘ backdrop’ voor het dagelijks gebeuren. Maar Monditalia laat tegelijk zien hoe vandaag de dag architectuur de maatschappelijke werkelijkheid niet alleen faciliteert, maar net als bijvoorbeeld de cinema, ook ensceneert en uitvergroot. Het Arsenaal is daarmee terecht een van de weinige gebouwen die door Koolhaas tot de Architectuur Biënnale 2014 zijn toegelaten.
Vanuit historisch oogpunt zijn alle drie de evenementen even uitdagend en intrigerend. In methodisch-theoretische zin echter ook in hoge mate discutabel, al was het maar omdat de achtergronden van de gemaakte keuzes nauwelijks werden geëxpliciteerd. Die moeten over het algemeen worden gedistilleerd worden uit de talloze interviews met Koolhaas en diens naaste medewerkers, interviews met niet zelden elkaar tegensprekende informaties. De officiële catalogus: Fundamentals Catalogue staat letterlijk bol van informatie en statements, maar geeft weinig inzage in het theoretisch skelet achter de hele manifestatie. De Biënnale is daarmee op de eerste plaats een publieksgericht schouwspel geworden - beschouwing vond over het algemeen plaats in de talloze flankerende seminars, workshops, ronde tafelgesprekken en vooral ook op diverse website pagina’s.
Op deze plaats wil ik me uitsluitend bezighouden met elements of architecture, de tentoonstelling in het centrale paviljoen en met name op het daaraan ten grondslag liggende architectuuronderzoek, uitgevoerd door een projectgroep van de graduate school of design van Harvard University. Onderzoek en tentoonstelling zijn bovendien goed gedocumenteerd. Ik heb de expositie ervaren en het onderzoek gelezen als een in eerste instantie archeologische onderneming gericht op de analyse van de architectuur in haar samenstellende elementen. Een geheel op het verleden gericht project maar wel gestart en ingegeven door de huidige toestand van de bouw in een globaliserende samenleving. Tegelijk stelt Koolhaas de hele onderneming ook voor als een heel persoonlijke zoektocht naar de verloren tijd - geen nostalgische maar veeleer een literaire her-beleving en ervaring van de onlosmakelijke eenheid van de geleefde, dagelijks werkelijkheid met het fysieke decor waarin het zich afspeelde.
Bij wijze van intro en inhoudsopgave van de blogs in de komende weken, hieronder een eerste, visuele verkenning:
Tenslotte: hieronder een klein lijstje met relevante, meestal architectuurjournalistieke commentaren op de Architectuur Biënnale:
Archdaily (biënnale special)
Dezeen (critics give verdicts on the biennale)
Abitare (Instant Venice Biënnale 2014)
Archinect (critical reactions)
maandag 27 oktober 2014
Stad in de Middeleeuwen en Moderne Tijd (3)
Stedelijkheid zonder Stad
In hun programmatisch manifest (2002) voor een ‘ new urbanism’ hebben de geografen Amin en Thrift een voorzet gegeven voor een ‘ ander’ denken over stad en stedelijkheid in de 21e eeuw. In hun inleiding schrijven ze: ‘ grote namen als Patrick Geddes, Lewis Mumford en Louis Wirth hebben vanaf het begin van de vorige eeuw steeds geprobeerd de stad voor te stellen als een holistisch systeem met een, ondanks alle chaos, wanorde en rommel, zekere organische eenheid. Ze beschouwden de stad als een ruimtelijk onderscheiden orde, gekenmerkt door een aparte manier van leven (snel, beschaafd en anoniem), met een duidelijk afgebakende interne en sociale arbeidsdeling en met scherpe scheidslijnen tussen binnen en buiten. Aan het begin van de 21e eeuw kunnen steden echter niet meer als systemen met een intrinsieke coherentie en logica worden opgevat. Daarvoor zijn de grenzen te poreus en transparant geworden, zowel in geografische als sociale zin. De stad heeft geen herkenbare vorm meer, geen centrum en geen vaste samenstellende delen. Het is veeleer een amalgaam van onsamenhangende processen en sociale versplintering. Plek van nabijheid en van verre contacten. Een concentratie ook van ritmes met naar tijd en ruimte verschillende snelheden en richtingen. Dat zijn de kenmerken die vandaag de dag als eerste in het oog springen en die verklaard dienen te worden zonder de behoefte om al die fenomenen terug te herleiden tot één geïntegreerd systeem’ .
Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat een dergelijke paradigmatische omslag in het denken over de stad, ook zijn weerslag heeft gevonden in het archeologisch en historisch stadsonderzoek. Immers, Amin & Thrift verzetten zich niet enkel tegen een eenzijdige typering van stad als een geografie en topologie van plekken, maar ook tegen het daaraan gekoppelde historische dynamiek als een in lagen geordend en opeenvolgend proces,waarin de ene fase van stadsontwikkeling een vooruitgang is ten opzichte van de andere. Stadsgeschiedenis als een van nature lineair-evolutionair proces van progressie en beschaving ( zie bijvoorbeeld Peter Hall’s Cities in Civilization, 1998). Nu ook zowel binnen de archeologie als de historisch-ruimtelijke wetenschappen de aandacht voor de genius loci en de daaraan gekoppelde morfologische analyses, allang is verbreed en verschoven richting netwerken en de wereld van ‘ stromen’ als een zelfstandige kracht met een eigen ruimtelijke en historische dynamiek, is de verbinding van dit type onderzoek met de theorievorming rond ‘ new (planetary) urbanism’ belangrijk zo niet noodzakelijk. Archeologen en mediëvisten worden geconfronteerd met stedelijke verschijnselen en figuraties die alle Cartesiaans begrippen van ruimte en tijd tarten, en die de paradigmatische betekenis van het traditionele, plaatsgebonden stadsbegrip als een organisch en natuurlijk gegeven, historiseren en daarmee relativeren. Het in de vorige bloggen gepresenteerde onderzoek van de Franse historica Hélène Noizet is naar mijn weten een van de eerste pogingen om interdisciplinariteit tussen archeologie, geschiedenis, geografie te versterken maar vooral ook om binnen die vakgebieden de afstand tussen het denken in plekken en/of in stromen of beweging te overbruggen.
Voor een nadere reflectie over de relatie tussen denken over mobiliteit en ruimtelijke ordening en ontwerp, zie de recente bijdragen van Luuk Boelens, te downloaden via de website van UrbanUnlimited
Stad in de Middeleeuwen en Moderne Tijd (slot)
In haar paper stelt Noizet dat stedelijkheid in de vorm van verdichting en socio-ruimtelijke diversiteit uiteraard ook bekend was in de perioden vóór 1350 - alleen niet volgens de formule urbs/civitas zoals die in de perioden daarna in tal van varianten zich heeft uitgekristalliseerd. De vraag is, hoe hebben stad en stedelijkheid zich dan wèl gemanifesteerd. De kern van haar artikel is gewijd aan het verkennen van de richtingen van zowel archeologen, mediëvisten als geografen bij het spoorzoeken naar urbane fenomenen in de vroege Middeleeuwen. Volgens haar moeten we, om te beginnen, de kenmerken van ‘ stedelijkheid’ niet onmiddellijk daar zoeken waar we die het eerst zouden verwachten, zoals in omwallingen. In de perioden voorafgaand aan de veertiende eeuw, zijn stadsmuren - in welke vormvariant dan ook - niet persé de meest uitgesproken signalen van ‘ stedelijkheid’ . Veelzeggender zijn de recent door archeologen geïdentificeerde sporen van bedrijvigheid en activiteiten op onverwachte ‘ vindplaatsen’ als’ zwarte aarde’ (‘terres noires’ ) en agrarische kuilgraven. Ook kunnen er conclusies worden getrokken uit bewijzen van gespreid en met name mobiel woongedrag en de late opkomst van de bekende morfologische kenmerken van straat en perceel (1300). Tenslotte zijn er de grote bouwprojecten die feitelijk gedurende de hele periode werden gerealiseerd zonder dat we precies weten hoe die gepland, ontworpen en gebouwd werden, maar die toch in hoge mate een specifiek denken over stad en stedelijke organisatie veronderstellen.
Wat er bijvoorbeeld in de zg. zwarte aarde - d.w.z.. de zwarte afvallaag met stenen of lichtere grond uit de periode tussen de vierde en veertiende eeuw - wordt aangetroffen, verschilt fundamenteel van wat er in die uit eerdere of latere periodes te voorschijn is gekomen. Dit opgravingsniveau bevindt zich boven de stedelijke lagen uit de Romeinse era met hun talloze sporen van tempels, huizen, straten en theaters. De ‘ terres noires’ daarentegen vallen op door hun schaarste aan archeologisch materiaal en de afwezigheid van conserverende lagen. Lang beschouwd als braakland of cultuurgrond, zouden ze het directe bewijs zijn van de massale ruralisering van stedelijke gebieden na de ondergang van het Romeinse Rijk. Bij het eerste contact ogen ze inderdaad homogeen en weinig gestructureerd: geen massief bouwmateriaal, geen bestrating of verharde wegen, geen houten of gemetselde systemen voor de afvoer van fecaliën of huisafval. Het zijn aardlagen die homogeen lijken als gevolg van de mutatie van het organisch materiaal door regenwormen. Zich beroepend op het onderzoek van enkele (Franse) geo-archeologen stelt Noizet echter dat het organisch materiaal afkomstig van nederzettingen en menselijke activiteiten de grond tot een krachtige biologische reactor hebben veranderd, met een zodanige productiecapaciteit dat op sommige sites eerder kan worden gesproken van een verdichting en intensivering dan van vermindering of verdwijnen van menselijke occupatie en grondgebruik.
Het geo-archeologisch stadsonderzoek staat aan de basis van een paradigmatische omslag in het denken over verstedelijking in de Late Oudheid en vroege Middeleeuwen. Traditioneel wordt die periode gekenschetst als een van massale de-urbanisatie omdat informatie over vertrouwde stadskenmerken ontbreekt: geen geschreven of visuele bronnen, geen urbs/civitas model, geen stedenbouwkundige patronen. Maar de aanwezigheid van lagen met ‘ zwarte aarde’ in (Franse) steden en de vooruitgang in de geo-archeologie laten zien dat die grondlaag gedeeltelijk geherstructureerd is door intensieve organische activiteiten - en zetten daarmee de klassieke interpretatie ter discussie. Dus: er is niet in alle gevallen sprake van het wegtrekken van bewoners maar veeleer van intensieve occupatie maar dan wel via nieuwe modaliteiten die uiteindelijk een geheel eigen stedelijk niveau vormen.
Dat er wel degelijk gesproken kan worden van duidelijke signalen van stedelijke verdichting, blijkt ook uit de analyse van niet zelden omvangrijke inkuilplaatsen in de vorm van batterijen voor de opslag van granen. Ze dateren grofweg uit de periode tussen de vijfde en elfde eeuw en laten in de opeenvolgende periodes, niet alleen een sterkere mate van verdichting maar ook een hogere graad van functionele organisatie op gebied van bedrijvigheid en opslag zien. Als agrarische nederzettingen met een duidelijk collectief karakter, stellen ze onderzoekers voor problemen door het ontbreken van ieder spoor van menselijke bewoning. Bij het zoeken naar verklaringen en het interpreteren van dit soort nederzettingen blijkt wederom dat het vertrouwde concept van stad als een aaneengesloten nederzetting, ook hier parten speelt. Immers, de mensen die dit soort opslag kuilen hebben gegraven en gebruikt, woonden niet in situ of in de directe omgeving. Hoe en waar is niet altijd even duidelijk! Wel dat de uitgebreide gebieden met opslag en bedrijfsruimten getuigen van een technisch goed georganiseerde (stedelijke) samenleving, evident in staat om grootschalige, gemeenschappelijke ruimten in te richten en te beheren. Het lijken, zo te zeggen, enigszins op onze gigantische supermarchés in de omgeving van perifere bedrijfsterreinen. Niemand woont er maar iedereen doet er zijn zaken en inkopen.
Conclusie: de in drie blogs opgeschreven samenvatting en bewerking van het artikel van Noizet kan uiteraard geen recht doen aan de wetenschappelijke kwaliteit van haar bijdrage. Ik wil in principe niet veel meer doen dan enkel signaleren.Ik heb me vooral geconcentreerd op één aspect, namelijk haar these over de betekenis die (geo) archeologie bij de analyse en interpretatie van nederzettingen. in de vroege Middeleeuwen. Overtuigend is haar stelling dat stedenbouw- en stadshistorici daarbij vaak eenzijdig geleid worden door traditionele voorstellingen van stad en stedelijkheid die, historisch gezien, dateren uit de Late Middeleeuwen en vroege Renaissance. Ze verwijst naar recente opgravingsverslagen in Franse steden, waar met name geo-archeologische analyses op micro-niveau, het bestaan van een zelfstandige occupatie laag hebben aangetoond. Die laten sporen van menselijke activiteiten zien die zouden wijzen op nederzettingen met een meer stedelijk dan dorpskarakter. Onduidelijk is en blijft wat voor een soort sporen dat zijn en waar die precies op wijzen. Tenslotte ben ik benieuwd hoe archeologen en historici in Nederland (en Vlaanderen) hierover denken. Frans Theuws, archeoloog aan de Universiteit van Leiden, doet al jaren onderzoek naar deze periode en geeft leiding aan een interdisciplinair NWO programma.
Relevante informatie over:
Franse geo-archeologisch stadsonderzoek:
Prof.dr. Frans Theuws over vroeg-middeleeuwse geschiedenis in Nederland:
fragment archeologische opgraving bij Clos-Montplaisir
Abonneren op:
Posts (Atom)