vrijdag 4 oktober 2013

Archeologische Landschappen




Het IDEE van de stad in archeologisch onderzoek en literatuur


Mijn bedoeling is om het brede en voor een buitenstaander onoverzichtelijk werkterrein van de archeologie open te breken aan de hand van een drietal verkenningen, waarbij ik als een onbevangen en misschien ook wel wat naïeve flaneur door verschillende archeologische landschappen wandel, op zoek naar verrassende inzichten, observaties en vooral definities van stad en stedelijkheid. En natuurlijk ben ik vooral geïnteresseerd in de methodisch-theoretische constructies daarachter, hoe wordt in diverse archeologische onderzoekscentra - van Chicago, Cambridge tot aan Leiden - het archeologisch stads- en omgevingsonderzoek georganiseerd en waar liggen interessante aanknopingspunten om het eigentijds stadsonderzoek nieuwe impulsen te geven.


Ik zal me vooral bezighouden met die onderzoekers en onderzoeksgroepen die expliciet in hun onderzoek verbanden leggen met contemporaine stedelijke ontwikkelingen en het onderzoek daarnaar. Als gids gebruik ik daarbij de bijdragen van archeologen aan The Oxford Handbook of Cities in World History (2013) die in velerlei opzicht voor mij als stadshistoricus een ‘eye opener’ waren, zie voor een eerste leesimpressie: http://www.archined.nl/recensies/2013/juliaugustus/nadenken-over-de-stad/). Sterker nog: te midden van de essays van (stads) historici, geografen, economen en een enkele socioloog, springen die van de archeologen eruit door een sterkere problematisering van hun onderwerp; door de zichtbare worsteling met definities en vragen als: wat verstaan we eigenlijk onder stad, hoe en aan de hand van welke criteria kunnen we ontstaan- en ontwikkelingsmodellen construeren en, tenslotte, hoe kunnen we de harde archeologische data combineren met de gangbare narratieven van historici op gebied van urbanisatie, migratie, economie, klimaat landschap, nederzetttingen en het sociale leven?





Mij interesseert vooral hoe archeologen proberen greep te krijgen op complexe processen van urbanisatie en stadswording (bijvoorbeeld in Mesopotamië in het vierde millennium), hoe ze daarbij samenwerken met biologen, antropologen, economen, geografen etc., experimenteren met met complexe ontwikkelingsmodellen (Gis- en geo-informatie-technieken) en, tenslotte, in hun publicaties, zoeken en tasten naar woorden, begrippen en definities om iets te benoemen wat nog helemaal in  ‘status nascendi’ is. In hoeverre zijn die inspanningen (en resultaten!) relevant voor het huidige nadenken over (het einde van) de stad? Dat is toch een iets andere vraag dan die naar de overeenkomsten tussen ‘oude’ en ‘moderne’ steden. Daarover is in 2003 een informatieve bundel The Social Construction of Ancient Cities
(onder redactie van Monica L. Smith) verschenen, waarin met name het gebruik van de stad en het sociale leven van alledag als de verbindende schakel tussen heden en verleden wordt opgevoerd. Maar de vraagstelling is precies tegenovergesteld aan wat mij op dit moment fascineert, en gaat veel in de richting van het inzetten van aan de culturele antropologie en vooral cultural studies ontleende concepten en begrippen (Foucault, Bourdieu. De Certeau e.a.) bij de interpretatie van archeologische artefacten en hun betekenis voor het dagelijks doen en laten van stedelijke actores (priesters, vorsten, kooplieden) in tempels, op straat, in woonwijken en op marktplaatsen.






Er zijn nog meer argumenten aan te voeren om vanuit het actuele debat over stad en verstedelijking zich juist nu te oriënteren op het vakgebied van de archeologie, in het bijzonder dat van Mesopotamië. Sinds de oorlog tussen Iran-Irak, de beide Golfoorlogen en het begin van de Revolutie in Syrië - ligt het archeologisch veldwerk in het huidige Irak en nu ook Syrië goeddeels stil. Dat betekent dat op dit moment de tot nu toe verzamelde data en materiële objecten niet alleen verder worden onderzocht en geanalyseerd maar vooral ook dat de bevindingen en uitkomsten worden ingevoegd in de bestaande, historische kennis. Dat betekent dat geijkte hypotheses over bijvoorbeeld de oorsprong van nederzettingen, de verhouding tussen stad en rurale omgeving, de betekenis van infrastructuur en handel voor diverse varianten van het urbanisatieproces, opnieuw worden getoetst en bekritiseerd. Het feit dat er in het Tweestromenland op dit moment niet of nauwelijks kan worden gegraven, weerspiegt zich ook in de recente archeologische literatuur. Die concentreert zich vooral op (lange termijn) processen, op de geografische en landschappedlijke aspecten van vroege vormen van verstedelijking, en - bij gebrek aan nieuwe informatie - minder op de fysieke verschijningsvorm van de stad. Maar juist door de verschuiving van archeologische kennis in de richting van lange-termijnprocessen, leidt ertoe dat de archeologie op dit moment een belangrijke 'partner' is in het eindelijk op gang gekomen 'comparative social science history of cities'.


Een voorbeeld hoe geografen daar op dit moment tegenaan kijken:

http://pleiades.stoa.org/Members/thomase/news-items/geographies-of-the-ancient-city-lessons-to-learn-from-diachronic-comparisons














woensdag 2 oktober 2013

Kan de archeologie bijdragen aan het denken over de stad?






De afgelopen decennia heeft wereldwijd het urbanisatieproces zodanige nieuwe vormen aangenomen dat traditionele (geografische) denkbeelden als: stad, stedelijkheid, sprawl, suburbanisatie etc. die tot nu toe inzet, kader en substantie van het stadsonderzoek vormen, aan een fundamentele herijking toe zijn. Een van de onderzoekers die daar indringend over heeft geschreven is Neil Brenner, hoogleraar stadstheorie aan de Harvard Graduate School of Design. Het meest uitvoerig in zijn ‘Theses on Urbanization´  in Public Culture, 25, 1 2013 (zie: http://www.publicculture.org/articles/view/25/1/theses-on-urbanization ). Kort samengevat komen zijn stellingen over de veranderingen in schaal èn impact van contemporaine stedelijke condities op het volgende neer: De afgelopen decennia zijn, wereldwijd ongekende stedelijke constellaties ontstaan op een de nationale en regionale grenzen overschrijdende schaal met nieuwe stedelijke clusteringen op allerlei gebied. We hoeven maar te wijzen op de extreem grote en snel expanderende, metropolitane regio’s op megaschaal, met als bekendste voorbeelden in de Westerse wereld de Blauwe Banaan, de corridor die de metropolitane regio’s verbinden van London, via de Randstad/Vlaamse Ruit, het Rijn -Ruhrgebied, Frankfurt RheinMain, München, Bazel, Milaan en Turijn.


Aan de Amerikaanse Oostkust kennen we de strook tussen Boston en Washington D.C. (Bos Wash), en in China is de Pearl River Delta in de provincie Guangdong het bekendste voorbeeld. Brenner spreekt bij deze voorbeelden van stedelijke melkwegstelsels, maar er zijn intussen tal van namen en definities van gegeven - en het is juist deze semantische onbepaaldheid die deze ultieme fase van urbanisatie verbindt met het aarzelende begin van stad en stedelijkheid, zo ongeveer zesduizend jaar voor Christus.


Stelling twee gaat nog een stap verder. Een belangrijke eigenschap van deze nieuwe urbanisatie is de regionalisering, fragmentatie en her-clustering van allerlei stedelijke activiteiten die tot voor kort steevast geassocieerd konden worden met concrete, daarvoor geëigende plekken zoals binnenstad, buitenwijk, industrieterrein of buitengebied. ‘Centrale functies’ als winkelvoorzieningen en detailhandel, bedrijfshoofdkantoren, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, prestigieuze cultuurtempels en zelfs ook spectaculaire architectonische hoogstandjes zijn vanuit de historische stadscentra uitgewaaierd en terecht gekomen in suburbane (woon) gebieden en hebben zich genesteld in het niemandsland tussen kleine en middelgrote steden of in corridors langs hogesnelheidslijnen en autosnelwegen.



Urbanisatievoordelen


Globalisering van de economie en de effecten van planetaire urbanisatie zijn ook de drijfveren achter de opschaling van de bestaande politiek-bestuurlijke verhoudingen en regelgeving. Ook in de politiek is er sprake van ‘een manifeste fragmentering van staatsactiviteiten , naar binnen, boven en beneden’ en van herlocatie van besluitvorming naar gremia buiten de nationale, regionale en locale overheden (Boelens, Van planologie naar fluviologie? 2005, 23)  Op allerlei niveau zijn nieuwe gezagsstructuren en overkoepelende instellingen gecreëerd die het ‘verkeer’ tussen overheid, markt en bevolking regelen. Maar zijn tegelijk ook vormen van governance ontstaan die niet zelden de transparantie missen van de bestaande democratische organen. Onder deze turbulente condities zijn steden, en met name metropolitane steden, minder knooppunten dan wel bouwstenen geworden van megaregio’s die op hun beurt weer economisch ‘units’ zijn in wereld omspannende markteconomieën. Er is dan ook geen sprake van het ‘einde van de stad’  maar eerder van veranderingen in de normatieve betekenis van stad en stedelijkheid. Sommige (hoofd) steden profiteren van zogenaamde urbanisatievoordelen en zijn door hun internationale oriëntatie, kosmopolitische atmosfeer, een hoog voorzieningenniveau en/of door hun rijke verleden, aantrekkelijke locaties voor allerlei culturele en creatieve activiteiten en ondernemingen. Vanaf het begin van de 21e eeuw (Genua 2001) zijn steden bij uitstek ook het toneel van weer een ander product van globalisering: van het nieuw en modern activisme van antiglobalisten en hun vaak gewelddadige strijd voor een andere wereld en een duurzamer globalisering. Een strijd die wereldwijd geassocieerd wordt met steden als Genua, Seattle, Caïro, Istanboel met hun pleinen, straten, bruggen en parken van een hoog symbolisch gehalte dankzij de selectieve en vooral voyeuristische blik van de visuele media.


Verdwijnen en verschijnen van stedelijkheid (‘the urban’)




In de huidige netwerksamenleving is, dankzij de groei van de mobiliteit en een  wereldomvattende data- en telecommunicatie, de stad altijd en overal aanwezig. Als het waar is, en ik parafraseer nu een bekende uitspraak van de Engelse geografen Ash Amin & Nigel Thrift, dat de geürbaniseerde wereld een aaneenschakeling is van verstedelijkte gebieden die met elkaar verbonden zijn door allerlei communicatie corridors als vliegvelden en vliegroutes, stations en spoorlijnen, parkeerterreinen en autosnelwegen, teleports en elektronische snelwegen-  dan rijst de vraag: wat is er eigenlijk niet stedelijk? Is ‘t het (pittoreske) stadje, het dorp of het platteland? Misschien, maar dan wel tot op zekere hoogte. Ook daar zijn overal  ‘footprints’ van de stad waarneembaar in de vorm van forensen, toeristen, telewerken, de media en urbane leefstijlen. De traditionele grenslijnen tussen stad en platteland zijn, kortom, sterk geperforeerd. Stedelijkheid is volledig losgeraakt van de werkelijkheid van de klassiek-moderne stad, van de stad met een nadrukkelijk centrum. En is veeleer als stuifzand over alle gremia en lagen van de samenleving gestoven. En dat brengt ons naar de volgende paradox: op het moment dat de socio-materiële effecten van de planetaire urbanisatie (mede) oorzaak is van ingrijpende mutaties in het milieu, in de natuurlijke leefomgeving en het klimaat, en, vervolgens, urbane ruimtes en condities wereldwijd de essentie uitmaken van het politiek-economische, sociale en culturele leven, uitgesproken op dat cruciale moment zijn onderzoekers in opperste verwarring over wat nu 'stedelijk' in de zin van 'the urban' nu precies is. De strakke lijnen en contouren rond de begrippen stad en stedelijkheid zijn op dramatische wijze geperforeerd. En de evidente alomtegenwoordigheid van de huidige stedelijke condities maken het stadswetenschappers moeilijk zo niet onmogelijk om het ‘stedelijke’ en/of ‘urbane’  - eenmaal ‘losgezongen’ van vertrouwde nederzettingspatronen -  op een eenduidig begrip te brengen.




Is daarmee het vakgebied van  de stadsstudies failliet verklaard of zijn er binnen de verschillende deeldisciplines initiatieven en ontwikkelingen te ontwaren die uitzicht geven op een ‘heroverweging’ of, zoals Amin en Thrift in het vooruitzicht stellen, een ‘rethinking’ en reimagining the urban’?


Wat op dit moment binnen het interdisciplinaire vakgebied van de stadsstudies opvalt is, wat de Engelse geograaf Paul Waley, heeft geformuleerd als een ‘moving away from theory from the West’- en hij bedoelt daarmee dat door de aandacht voor ‘contra-paradigmatische’ steden als Johannesburg, Istanbul, Singapore en  Sao Paolo - de eenzijdige focus op het Westers theoretische framework is verschoven in de richting van theorievorming ‘van elders’. Anderen, waaronder vooral Brenner c.s., concentreren zich, in lijn van neo-marxistische stadstheorie, op de hegemonie van het neoliberale kapitalisme, en gebruiken  neoliberale stadspolitieken als analytisch kader voor het problematiseren van wereldwijde veranderingen in de stedelijke conditie. Ik sluit me in de komende blogs aan bij de eerste richting, en wil me bezighouden met het binnen stadsstudies enigszins perifeer vakgebied van de archeologie, en dan met name dat van de archeologie van niet- westerse gebieden (Mesopotamië, Indus-vallei en Midden Amerika).