
Het IDEE van de stad in archeologisch onderzoek en literatuur
Mijn bedoeling is om het brede en voor een buitenstaander onoverzichtelijk werkterrein van de archeologie open te breken aan de hand van een drietal verkenningen, waarbij ik als een onbevangen en misschien ook wel wat naïeve flaneur door verschillende archeologische landschappen wandel, op zoek naar verrassende inzichten, observaties en vooral definities van stad en stedelijkheid. En natuurlijk ben ik vooral geïnteresseerd in de methodisch-theoretische constructies daarachter, hoe wordt in diverse archeologische onderzoekscentra - van Chicago, Cambridge tot aan Leiden - het archeologisch stads- en omgevingsonderzoek georganiseerd en waar liggen interessante aanknopingspunten om het eigentijds stadsonderzoek nieuwe impulsen te geven.
Ik zal me vooral bezighouden met die onderzoekers en onderzoeksgroepen die expliciet in hun onderzoek verbanden leggen met contemporaine stedelijke ontwikkelingen en het onderzoek daarnaar. Als gids gebruik ik daarbij de bijdragen van archeologen aan The Oxford Handbook of Cities in World History (2013) die in velerlei opzicht voor mij als stadshistoricus een ‘eye opener’ waren, zie voor een eerste leesimpressie: http://www.archined.nl/recensies/2013/juliaugustus/nadenken-over-de-stad/). Sterker nog: te midden van de essays van (stads) historici, geografen, economen en een enkele socioloog, springen die van de archeologen eruit door een sterkere problematisering van hun onderwerp; door de zichtbare worsteling met definities en vragen als: wat verstaan we eigenlijk onder stad, hoe en aan de hand van welke criteria kunnen we ontstaan- en ontwikkelingsmodellen construeren en, tenslotte, hoe kunnen we de harde archeologische data combineren met de gangbare narratieven van historici op gebied van urbanisatie, migratie, economie, klimaat landschap, nederzetttingen en het sociale leven?
Mij interesseert vooral hoe archeologen proberen greep te krijgen op complexe processen van urbanisatie en stadswording (bijvoorbeeld in Mesopotamië in het vierde millennium), hoe ze daarbij samenwerken met biologen, antropologen, economen, geografen etc., experimenteren met met complexe ontwikkelingsmodellen (Gis- en geo-informatie-technieken) en, tenslotte, in hun publicaties, zoeken en tasten naar woorden, begrippen en definities om iets te benoemen wat nog helemaal in ‘status nascendi’ is. In hoeverre zijn die inspanningen (en resultaten!) relevant voor het huidige nadenken over (het einde van) de stad? Dat is toch een iets andere vraag dan die naar de overeenkomsten tussen ‘oude’ en ‘moderne’ steden. Daarover is in 2003 een informatieve bundel The Social Construction of Ancient Cities
(onder redactie van Monica L. Smith) verschenen, waarin met name het gebruik van de stad en het sociale leven van alledag als de verbindende schakel tussen heden en verleden wordt opgevoerd. Maar de vraagstelling is precies tegenovergesteld aan wat mij op dit moment fascineert, en gaat veel in de richting van het inzetten van aan de culturele antropologie en vooral cultural studies ontleende concepten en begrippen (Foucault, Bourdieu. De Certeau e.a.) bij de interpretatie van archeologische artefacten en hun betekenis voor het dagelijks doen en laten van stedelijke actores (priesters, vorsten, kooplieden) in tempels, op straat, in woonwijken en op marktplaatsen.
Er zijn nog meer argumenten aan te voeren om vanuit het actuele debat over stad en verstedelijking zich juist nu te oriënteren op het vakgebied van de archeologie, in het bijzonder dat van Mesopotamië. Sinds de oorlog tussen Iran-Irak, de beide Golfoorlogen en het begin van de Revolutie in Syrië - ligt het archeologisch veldwerk in het huidige Irak en nu ook Syrië goeddeels stil. Dat betekent dat op dit moment de tot nu toe verzamelde data en materiële objecten niet alleen verder worden onderzocht en geanalyseerd maar vooral ook dat de bevindingen en uitkomsten worden ingevoegd in de bestaande, historische kennis. Dat betekent dat geijkte hypotheses over bijvoorbeeld de oorsprong van nederzettingen, de verhouding tussen stad en rurale omgeving, de betekenis van infrastructuur en handel voor diverse varianten van het urbanisatieproces, opnieuw worden getoetst en bekritiseerd. Het feit dat er in het Tweestromenland op dit moment niet of nauwelijks kan worden gegraven, weerspiegt zich ook in de recente archeologische literatuur. Die concentreert zich vooral op (lange termijn) processen, op de geografische en landschappedlijke aspecten van vroege vormen van verstedelijking, en - bij gebrek aan nieuwe informatie - minder op de fysieke verschijningsvorm van de stad. Maar juist door de verschuiving van archeologische kennis in de richting van lange-termijnprocessen, leidt ertoe dat de archeologie op dit moment een belangrijke 'partner' is in het eindelijk op gang gekomen 'comparative social science history of cities'.
Een voorbeeld hoe geografen daar op dit moment tegenaan kijken:
http://pleiades.stoa.org/Members/thomase/news-items/geographies-of-the-ancient-city-lessons-to-learn-from-diachronic-comparisons