Hoe definiëren archeologen 'stad' ?
Tot halverwege de negentiende eeuw - toen de Britse oudheidkundige Austen Henry Layard sporen van spectaculaire paleizen van Niniveh aan het licht bracht - , werden de grote beschavingen uit Mesopotamië vrijwel uitsluitend bekeken vanuit bijbels en klassiek perspectief. In die (literaire) beeldvorming figureerden met name grote steden als Niniveh en Babylon als symbolen van verderf en hoogmoed, afschrikwekkende oorden die niet uitnodigden om van onder het zand te worden vandaan gehaald. En toen men vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw echt begon te graven, op zoek naar de oudste sporen van stedelijke beschaving der mensheid in het rivierengebied van Eufraat en Tigris, ging het aanvankelijk toch weer om het blootleggen van de typisch Europese, monumentale kenmerken van de vroegste stad: stadsmuren, tempelcomplexen en woonwijken (Uruk, Nippur, Tell Brak). Immers, het zoeken naar de oudste stad - of, anders gezegd, naar de oorsprong van de stad en stedelijke beschaving- hangt natuurlijk in hoge mate samen met wat men onder ‘stad’ wil verstaan. En het blijft fascinerend om te zien hoe archeologen in hun onderzoek naar steden in Mesopotamië, het Middellandse Zeegebied, Afrika, Zuid-Azië en China, al meer dan honderd jaar het met elkaar oneens zijn over waar ze precies naar op zoek zijn. Wat maakt een nederzetting tot stad, welke criteria worden daarbij gebruikt, welke definities? Wat zijn doorslaggevende factoren: de omvang van een nederzetting, het bevolkingsaanwas, economische specialisatie, de relatie met het achterland, fysieke condities zoals de beschikking over water, de aanwezigheid van een of andere vorm van publieke autoriteit, de dominantie van een religieus centrum in de vorm van een tempel of toren, of, tenslotte, schriftelijke informatie over het zelfbeeld van stedelingen over hun stad?
Het is een discussie die bovendien bemoeilijkt wordt door het meestal ontbreken van expliciete materiële bewijslast, om de eenvoudige reden dat archeologen nu eenmaal zelden complete steden kunnen opgraven, en zich noodgedwongen moeten beperken tot fragmenten, schakels binnen het geheel van een virtuele stad.En bovendien in veel gevallen totaal verschillende opgravingsmethoden en -technieken hanteren, waar vergelijkingen niet altijd relevant zijn. En voor een niet-archeoloog blijft het nog steeds verbazingwekkend om te zien hoe archeologen verstrekkende uitspraken doen over zulke complexe trajecten als staatsvorming, ontwikkelingsgang van de verstedelijking, sociale organisatie en vele andere issues , aan de hand van schaarse en vooral incidentele opgravingen en vondsten. Archeologen hebben bij het definiëren van wat ‘stad is, lang gesteund op een beredeneerde lijst van criteria die de Australische onderzoeker V.G. Childe in 1950 publiceerde in Town Planning Review.(sic).
Childe was de eerste die een grote hoeveelheid nieuwe archeologische data samenbracht en probeerde te interpreteren aan de hand van een aan de sociale wetenschappen ontleende theorie. Fameus is de openingszin van zijn artikel: ‘Het concept van ‘stad’ is uitzonderlijk moeilijk te definiëren. Het doel van dit artikel is om de stad in historische, of beter nog nog, pre-historische zin, te duiden als de resultante en het symbool van een ‘revolutie’ die het begin inluidde van een nieuwe economische fase in de geschiedenis van de mensheid’. Childe’s typering van een ‘urbane revolutie’ heeft over een lange periode sturing gegeven aan het veel bredere dan alleen archeologische onderzoek naar het begin van urbanisatie als fundamentele transformatie in het sociale leven van de mensheid. Met zijn criteria heeft hij bovendien de toon gezet voor een met name economische definitie van de stad en van het begin van de stedelijke beschaving.
Learning from Uruk
Onderzoek naar vroege vormen van stadsvorming en verstedelijking - naar de oorsprong van de stad - vindt natuurlijk plaats op tal van archeologische sites, in Mesopotamië, Indus-vallei in Pakistan, in China en in Midden Amerika. Hier beperken we ons tot de schermutselingen tussen de diverse archeologische scholen (Chicago, Cambridge en Berlijn) die intensief betrokken zijn bij de reconstructie van de verschillende fases van stadsvorming en stedelijke ontwikkeling in de resp. zuidelijke (Babylonië, Ur, Uruk, Nipur) en noordelijke (Assyrië, Tell Brak) regio’s van Mesopotamië. Tezamen maken deze locaties deel uit van een landschappelijk gevarieerd gebied van meer dan 300.000 km2 waar over een periode van meer dan 3000 jaar zich alle fases en varianten van verstedelijking en stadsvorming hebben voorgedaan. Waar steden aanvankelijk op bijna natuurlijke of organische wijze tot wording zijn gebracht, groot zijn geworden en vervolgens planmatig verder zijn uitgelegd en op monumentale wijze uitgebouwd, om vervolgens even onverwacht weer te verdwijnen of te krimpen of (soms) elders weer van de grond af aan opnieuw te worden opgebouwd. De geschiedenis van de archeologische opgravingen in dit gebied is méér dan een bouwsteen voor de theoretische archeologie: het is bovenal een interessant hoofdstuk in de geschiedenis van de stadsstudies door het nog geenszins afgesloten debat over ‘stad’ in haar vroegste verschijningsvorm.
In de lijn van Childe’s overwegend economisch perspectief op de stad, beschouwen op dit moment de meeste archeologen de economische specialisatie als een van de belangrijkste aanzetten voor verstedelijking. ‘Stad’ is waar indicaties zijn van een gespecialiseerde samenleving waarin stedelijke nederzettingen en hun rurale achterland deel uitmaken van één economisch systeem. Technologische innovaties op het gebied van transport, irrigatie, landbewerking en gewassenteelt zorgden voor voldoende voedselproductie voor grotere concentraties van mensen. In een wederzijdse economisch afhankelijkheid groeiden nederzettingen op hun beurt uit tot creatieve centra van technische innovatie en specialisatie op gebied van bestuur, administratie (spijkerschrift) en logistiek. Steden kon den zich daardoor ontwikkelen tot ware magneten die vanuit het rurale gebied grote stromen (interne) migranten naar zich toe wisten te trekken. Of, in gevallen de toestroom stagneerde, vanuit de stedelijke centra externe gebieden koloniseerden. De talloze bewaard gebleven kleitabletten geven niet alleen informatie over de soort, aard en omvang van de gespecialiseerde agrarische productie gedurende het Derde Millennium, maar méér nog van de manier waarop die bedrijvigheid vanuit de stad werd georganiseerd via ingenieuze vormen van arbeidsdeling, boekhouding en grondadministratie. Maar de opkomst van steden kan niet alleen vanuit economisch gekleurde, theorieën worden verklaard. Recent zijn archeologen als Geoff Emberling (Chicago, Oriental Institute) ook geïnteresseerd in de actieve participatie van allerlei actores in deze processen van stadsvorming. Wie waren bijvoorbeeld die priesters die als eerste specialisten binnen de stedelijke gemeenschap actief waren en zorgden dat steden konden functioneren als ceremoniële centra? En wie gaan er schuil achter de publieke instituties die zowel fysiek het stadslandschap domineerden als ook het grootste deel van de productie, opslag en distributie van landbouwproducten en goederen verzorgden? Kort en goed: de bewezen aanwezigheid van een of andere vorm van (publieke) autoriteit of elite is een ander dominant criterium voor de bepaling van de overgang van een nederzetting naar stad te bestempelen.
Een derde indicatie dat in Childe’s lijstje helemaal niet voorkomt, is het kunnen vaststellen van uitingen van stedelijke identiteit. Waar meet je die in de vroege fases van stadsvorming aan af? Dit type archeologisch onderzoek vertrekt vanuit de stelling dat de stad, als historisch fenomeen, onlosmakelijk verbonden is met de perceptie en beeldvorming door bewoners en gebruikers. Mesopotamië heeft een rijke tekstuele documentatie en inwoners hadden al (zeer) vroeg de gewoonte om mensen, goden, beroepen en objecten in afzonderlijke woordlijsten vast te leggen. Maar in de verschillende taalsystemen in Mesopotamië zijn geen woorden die het onderscheid aangeven tussen een nederzetting, een dorp of stad. En ook in de teksten en op afbeeldingen van Gilgamesch, de mythische koning van Uruk, komen nauwelijks stadsscènes voor, hoewel zijn naam wel geassocieerd wordt met de herbouw van de monumentale stadsmuur rond 3000 v. Chr. Maar archeologen als Piotr Eltsov - die zich met vroege stadswording in de Ganges en Harappa beschaving heeft bezig gehouden - vragen zich in zo’n situatie af: welk idee van de stad - van stedelijk leven en stedelijke organisatie - spreekt eruit de vele duizenden ogenschijnlijk gortdroge woordlijsten op de gevonden kleitabletten? Zijn er hiërarchische verhoudingen of sociale conflicten te reconstrueren uit de (eindeloze en steeds weer herhaalde) opsommingen van beroepen, handelsactiviteiten en werkzaamheden in de landbouw? En kunnen we die geschreven informatie gebruiken bij de interpretatie van het archeologisch materiaal, niet alleen van tempels en woongebieden maar ook van de ceramiek en andere voorwerpen van materiële cultuur?
perceelopmeting landbouwbedrijf c. 2100 v Chr. |
Samenvattend: archeologisch onderzoek naar het ontstaan van de vroegste steden is voor de huidige stadsstudies buitengewoon ‘voorbeeldig’ en richting gevend door de aanpak van een breed spectrum aan thema’s en onderwerpen waarmee de stad wordt benaderd: klimaat, milieu, migratie etc. via een even groot en gedifferentieerd aantal vooral geografische, bio- en natuurwetenschappelijke methoden en technieken. Om zicht te krijgen op cruciale verschuivingen in het nederzettingspatroon in de pré-stedelijke era (10e - 5e millennium voor Chr.) worden in op gebied van water, klimaat, bodem, beplanting etc.data verzameld en in dynamisch landschaps- en nederzettings ontwikkelingsmodel ingevoerd (MASS). Zie korte beschrijving op de website.:
` Maar tegenover deze massieve inzet van technieken en methoden vanuit geofysica, geo- en bioarcheologie ter verklaring van eerste tekenen van stadsvorming, staat een minstens zo interdisciplinair apparaat vanuit de historische, taal- en cultuurwetenschappen om de stad ook als een sociaalpolitiek en vooral ook cultureel fenomeen te beschouwen en informatie te verzamelen over vroege vormen op gebied van gebruik van, leven in en het denken over de stad.
` Maar tegenover deze massieve inzet van technieken en methoden vanuit geofysica, geo- en bioarcheologie ter verklaring van eerste tekenen van stadsvorming, staat een minstens zo interdisciplinair apparaat vanuit de historische, taal- en cultuurwetenschappen om de stad ook als een sociaalpolitiek en vooral ook cultureel fenomeen te beschouwen en informatie te verzamelen over vroege vormen op gebied van gebruik van, leven in en het denken over de stad.
schematische voorstelling dynamische interactie tussen menselijke activiteiten en natuurlijk milieu (Bronstijd Mesopotamië) |
Blijft over de plannings- en vooral stedenbouwhistorische vraag: in hoeverre leveren de gezamenlijke interdisciplinaire inspanningen niet alleen een beter en preciezer inzicht in verstedelijking als proces, maar zijn er op grond daarvan ook betrouwbare uitspraken te doen over de vorm en structuur van de vroegste steden. Zijn er met de beschikbare gegevens reconstructies mogelijk die méér zijn dan een hypothetisch aangevulde opgravingsplattergrond?
enkele relvante websites::
Childe and the Urban Revolution:
http://en.wikipedia.org/wiki/Urban_revolution
Modeling Ancient Settlement Systems (MASS)
http://oi.uchicago.edu/OI/PROJ/MASS/introduction.htm
'On the Ancient Cities of Mesopotamia' Geoff Emberling:
http://www.academia.edu/1077667/On_the_Early_Cities_of_Mesopotamia