Sarcelles: een ‘ buitenissig soort Frankrijk’ ?
Toen ik, nu meer dan tien jaar geleden, bezig was met het schrijven van een essay over Franziska Linkerhand (1974), een roman van de DDR cult auteur Brigitte Reimann, was mijn voornaamste drijfveer het verlangen dieper door te dringen in het dagelijkse werkelijkheid van een socialistische New Town. Ik was in de nadagen van mijn hoogleraarschap geïnteresseerd geraakt in de geschiedenis van architectuur, stadsontwikkeling en stedenbouw binnen het Oostblok en probeerde die te benaderen via Duitstalige publicaties uit en over de DDR. En al lezende raakte ik steeds meer verontwaardigd over het feit dat ik meer dan vijfentwintig jaar op universitair niveau over contemporaine architectuur had gesproken (en geschreven) zonder daar expliciet de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa in te betrekken. Ik heb er een dezer dagen het handboek van Kenneth Frampton er nog eens op nageslagen en moest constateren dat ik indertijd met die eenzijdig westers georiënteerde beeldvorming helaas niet alleen stond. Intussen hebben de geopolitieke verschuivingen van begin jaren negentig ook de architectuurgeschiedenis niet onberoerd gelaten zoals het schitterende recente handboek van de Franse architectuurhistoricus Jean-Louis Cohen (The Future of Architecture since 1889 , 2013) laat zien.
Lenger voert in hoofdstuk XII over het stedelijk milieu, migratie, segregatie en woonvormen in Europa na 1950 (S. 463ff.) tal van literaire teksten op, zowel boeken als essays van o.a. François Maspéro (Roissy Express, 1990), Marc Bernard, Sven Regener (Neue Vahr Süd, 2004) en Brigitte Reimmann. En steeds met de bedoeling om de talloze, in de jaren zestig en zeventig gerealiseerde, grootschalige stadsuitbreidingen aan de randen van de steden zowel in Oost als West onbevooroordeeld en zo genuanceerd mogelijk te beschrijven en historisch te analyseren. Al was het maar om te vermijden de opzet, programma en het sociale gebruik van deze nieuwe woonbuurten uit te leggen vanuit de negatieve beeldvorming op grond van de rellen, opstanden en sociale onrust die zich daar vanaf de jaren tachtig hebben voorgedaan. Dat is des te urgenter omdat over deze vorm van stadsontwikkeling weliswaar veel sociologische en vooral ook sociaal-politieke rapporten en boeken zijn gepubliceerd, maar weinig of geen gedetailleerde, architectuur- of planningshistorische monografieën beschikbaar zijn. Lenger laat zich niet door negatief geïnfecteerde architectuurhistorici of sociologen in de lure leggen, en zoekt de evidente verschillen op tussen de grootschalige woonwijken c.q. nieuwe steden - of die nu aan de rand van Moskou, Amsterdam, London, Berlijn of Parijs staan - verschillen op gebied van (ideologische) opzet, planning, inrichting en het sociale functioneren. Zo laat hij zien dat dit soort nieuwbouwwijken in de Oostbloklanden door geografische situering en en demografische samenstelling, veel meer dan die in het Westen, (eenzijdig) gekoppeld waren aan gespecialiseerde, industriële productiecentra. Ook bleven deze vaak kleine en technische slecht geoutilleerde woningen, bij de bevolking buitengewoon populair vanwege de voortdurende woningnood. En om die argumenten kracht bij te zetten, citeert Lenger (relatief) uitvoerig uit Franziska Linkerhand (1974), de roman waar Brigitte Reimann aan begon te schrijven nadat ze op een koude maandag in januari 1961 zelf in Hoyerswerda-Neustadt een nieuwe woning had betrokken.
Reimann - en haar protoganiste de architect Franziska Linkerhand - vertonen in hun aanpak en werkwijze opmerkelijke gelijkenissen met Marc Bernard. Ze delen niet alleen een onafhankelijke blik - en een gezonde vorm van intellectuele naïviteit - ze kiezen er beiden bewust voor om de verworvenheden van een totaal nieuwe omgeving vanuit eigen ervaringen te beschrijven. Reimann heeft méér dan tien jaar op een flatje in Hoyerswerda gewoond, Bernard bleef in een vergelijkbare situatie in Sarcelles niet meer dan drie (winter) maanden. Maar wat een verschillen in verwachting, perceptie en ervaring! Reimann verhuisde naar Hoyerswerda-Neustadt om daar - in een nieuwe omgeving van socialistische makelij - deel te nemen aan de opbouw en inrichting van een op sociale gelijkheid en solidariteit gebaseerde samenleving. Haar roman, die in de toenmalige DDR alleen in een grof gecensureerde vorm kon verschijnen - is een even onthullend als aangrijpend verhaal van ideologische ontgoocheling en ontluistering. Zelden is de teloorgang van een architectonisch-stedenbouwkundige utopie zo van binnenuit in beeld gebracht als in deze onvoltooide roman.
Marc Bertrand beschrijft in zijn literair-journalistiek verslag een exact tegenovergestelde ervaring. Hij vertrok vanuit een chique maar woontechnische slecht geoutilleerde woonbuurt in het hart van Parijs richting noordwaarts, naar een nieuwe stad die hem zo onbekend was als het ‘ wilde westen’ . Met in zijn zak de stilzwijgende opdracht terug te keren met een soort manifest tegen de vermeende, bureaucratische planconcepten en sociale onvolkomenheden van de nieuwe Franse voorsteden. Hij schreef daar geen roman over maar een indringend, etnografisch getint essay dat qua taalgebruik maar vooral ook intenties, vergelijkbaar is met het prachtige essay dat August Willemsen over de Bijlmer heeft geschreven onder de titel: ‘ Een buitenissig soort Nederland’ .Met andere woorden: een essay waarin de schrijver niet clichématig tekeer gaat maar op zoek is naar woorden, beelden en formuleringen aan de hand waarvan hij datgene wat hij in Sarcelles dagelijks ziet, voelt en meemaakt, onder woorden kan brengen.
voor de roman Franziska Linkerhand:
https://www.academia.edu/3122194/Franziska_Linkerhand_1974_._Een_architectuurhistorische_beschouwing_van_een_roman_van_Brigitte_reimann