maandag 22 december 2014

Wat is Architectuur ? (2)




Exercise in Speculative Research


Venice fund logo.jpg


Tijdens het lezen van de catalogusteksten en vooral ook van de (gedrukte) korte toelichting van Koolhaas op Elements in het centrale paviljoen va de Architectuur Biënnale in Venetie 2014, vroeg ik me voortdurend af: wat is dit voor een soort betoog? Is het een (nieuw) architectuurtraktaat, een manifest of een activistisch  pamflet? Wat moet ik met al  die 15 fraai vormgegeven, dicht bedrukte cahiers in een ongemakkelijke casette? Ik ben het hele project geleidelijk aan gaan lezen en begrijpen als een ‘ exercise in speculative research’.  Het is een typisch product van onderwijsgerelateerd architectuuronderzoek zoals dat met name aan de grote Amerikaanse architectuurscholen tot ontwikkeling is gekomen. Zo lanceerde Buckeminster Fuller (Bucky)  in 1965 in een MIT cursus over de relaties tussen architectuur, wetenschap en techniek, zijn concept van ‘ anticipatory design science’ dat kort daarop via het gelijknamige boek, wereldberoemd zou worden.

Bucky 3.jpg


Reikwijdte en organisatie van dit type onderwijs/onderzoek zijn nog steeds terug te vinden in bijvoorbeel de door Carlo Ratti geleide seminars over ‘ Senseable Cities. The Future of the City’ (2014) een gezamenlijk door docenten en studenten uitgevoerd project van het Senseable City Laboratory (MIT) dat volgend jaar in boekvorm zal verschijnen. Datzelfde Laboratory heeft overigens  een van de meest consistente bijdrage geleverd aan de Architectuur Biënnale van dit jaar in de vorm van een dossier over ‘ fireplace’, een van de vijftien ‘ Elements of Architecture’  die in het centrale paviljoen werden gepresenteerd. Maar uiteraard is het Koolhaas zelf die al sedert 1996 met dit type onderwijs/onderzoek een internationale reputatie heeft opgebouwd met spraakmakende  programma’s aan Harvard University Graduate School of Design, zoals het Project on the City (2002). En nu dus  Elements of Architecture, een onderzoeksproject, eveneens uitgevoerd door een groep studenten van Harvard o.l.v. Rem Koolhaas/AMO, georganiseerd in een meerjarige onderzoek studio zowel in Cambridge (USA) als Rotterdam. Dit project vormde de basis voor zowel het boek als de tentoonstelling Elements of Architecture ter gelegenheid van de Architectuur Biënnale in Venetië in 2014.
Koolhaas.jpgVenice Biennale Elements Book51xOlzIkqNL._SY300_.jpg



 ‘ All Architecture is the Result of Panic’ (Anthony Vidler)

Wat opvalt in vergelijking met eerdere, soortgelijke historische onderzoekprogramma’s zoals dat van Giedion (Space, Time and Architecture uit 1942/46) of het al eerder genoemde Project on the City van Koolhaas zelf, is de losse structuur van het gepresenteerde materiaal. Zowel het in 2012 gepubliceerde onderzoek in de vorm van een cassette met 15 min of meer dunne deeltjes ieder gewijd aan één bouwkundig element, als de catalogus en natuurlijk vooral de expositie, worden gepresenteerd als informatieve en goed gedocumenteerde - en gevisualiseerde !  - dossiers. En nadrukkelijk niet als de ouverture van een nieuwe, mondiale geschiedenis van de architectuur. Het is een curieuze vorm van architectuurgeschiedenis zonder uitgesproken historisch narratief. En als er al sprake is van een historisch-chronologische ordening, dan is die, althans in de ogen van vakhistorici, wel erg simplistisch, elementair en op onderdelen historisch achterhaald!

Het architectuurhistorisch universum van Koolhaas c.s.  bestaat, kort samengevat, uit twee cruciale periodes die min of meer samenvallen met die welke door de Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin  zijn benoemd als die van de tweede en derde industriële revolutie. In beide fases is de technologie - eerst de mechanische en vervolgens de de digitale - de krachtigste bron voor architectonische (en stedelijke) transformatie en innovatie. Een dergelijke benadering van architectuur vanuit techniek, constructie en materialen, is uiteraard niet nieuw en eerder beproefd door S. Giedion (1948), R. Banham (1984), K. Frampton (1995) T.F. Peters (1996) en recentelijk vooral ook door A. Picon (2010)  In de meeste van deze studies is het hoofdonderwerp de implicaties van technologie en wetenschap op zowel  bouwtechniek en -materialen en -typologieën, als op de architectonische cultuur in bredere zin (professie, onderwijs, stedelijk milieu). Die brede, economische en sociaal-culkturele context is Koolhaas c.s. zich uiteraard wel bewust maar wordt niet expliciet in een historisch verband verteld of aangereikt.

Sterker nog:

de presentatie van al het materiaal in zowel boekvorm als expositie lijkt op een weloverwogen attaque op het traditionele framework van de architectuurgeschiedenis als discipline - met al zijn chronologische, thematische en vooral (westers georiënteerde) geografische beperkingen. Het is een rigoureuze terugkeer naar de ambachtelijke en intellectuele bronnen van de architectuur en bij vlagen wordt ook de lezer/beschouwer deelgenoot van de fascinatie van de (jonge) onderzoekers bij het citeren van ‘ exotische’ traktaten of het aanboren van de bijeen gezochte collectie bouwmaterialen, trapconstructies, toiletten of ramen en kozijnen. De rijkdom aan bouwhistorische vondsten, aan  traktaten uit oost en west, citaten, micro-geschiedenissen, historische interpretaties etc. staat demonstratief in schril contrast met de terughoudendheid bij het aanbrengen van onderlinge verbanden.

Op zoek naar een mogelijke toegang tot ‘ Elements of Architecture’  schiet me Brechts concept van het ‘ epische theater’ te binnen, en kan ik ineens al die omtrekkende bewegingen en afstandscheppende technieken zoals die van de montage, beter plaatsen. De essentie van de presentatie in het centrale paviljoen is niet zozeer het uit de doeken doen van van een sluitend narratief - een beeldend panorama van de intrinsieke samenhang tussen architectuur, technologie en wetenschap - maar veeleer het teweegbrengen van een shock ervaring bij bezoekers over de wereldwijde effecten van de huidige transitie naar een digitale economie op het dagelijkse leven, in het bijzonder op wat we gewend waren ‘ stad’ of huis te noemen. De shock wordt teweeggebracht, met name op de tentoonstelling, door het harde contrast tussen de historische,  bijna letterlijk cultuurdragende functie van de traditionele componenten van de architectuur - ramen, deuren, vloeren en plafonds - en de dreigende betekenisloosheid en irrelevantie van diezelfde elementen - en dus ook van de architectuur -  door de overrompelende tsunami van technologische innovaties, bouwregelgeving en het digitale regiem.

Bezoekers werden door ‘ Elements of Architecture’  alles behalve  vermaakt of geamuseerd - als waren er tal van visueel hilarische en ontspannende momenten te beleven - maar veeleer gedwongen om zelf na te denken over de snelheid en grondigheid waarmee onze omgeving en de voorwerpen die we gebruiken, aan het veranderen zijn. En in plaats van het projecteren van science-fictionachtige, planetaire (angst- of droom) visioenen duikt Koolhaas de archieven in en laat hij als het ware de ramen, deuren, vloeren en plafonds zelf zeggen wat er vandaag de dag met de architectuur aan de hand is. De architectuurgeschiedenis die Koolhaas voor ogen staat, heeft niet alleen geen behoefte aan architecten en hun producten, maar ook historici met hun analyses en verhalen zijn er, als het om bewijskracht gaat, niet welkom.078.JPG


The Digital Regime and Some Thoughts on the Smart City


Maar het langjarig onderzoek waar boek, catalogus en expo op gebaseerd zijn, pretendeert nog een tweede thema in het huidige architectuurdebat te introduceren: dat van de beheersing  en controle over de nieuwe elementen van de architectuur: draadloze communicatie, glaskabel netwerk, microchip en internet. Deze zijn bezig om zowel stad als architectuur in ijltempo te koppelen aan de opkomende derde industriële revolutie. Camera’s op pleinen en straten, sensoren in riolering- en afvoersystemen, geïntegreerde besturingssystemen zowel in gebouwen als in allerlei  publieke infrastructuren zowel  op straat als onder de grond:  ‘ onze steden zijn in de afgelopen jaren bedekt met netwerken en elektronica. ‘ Je zou kunnen spreken van computers in de open lucht’ (Carlo Ratti). Sinds de aanleg van riolering en waterleiding, van het openbaar vervoernetwerk en telefoonkabels aan het eind van de negentiende eeuw, is dit grootste en meest ingrijpende operatie op gebied van stedelijke infrastructuur ooit. Het is een niet te stuiten technische ontwikkeling die, aldus Koolhaas in ‘ Elements of Architecture’ , ook geruisloos de architectuur is binnengeslopen, geruisloos: dat wil zeggen zonder noemenswaardige theoretische distantie en reflectie. Sterker nog: ‘ architects ïhave treated the digital as a benign reinforcement...’ Weliswaar is er al vanaf het begin van de jaren negentig sprake van een ‘ digital turn in architecture’  en heeft Antoine Picon een fascinerend onderzoek gedaan naar de historische achtergronden en opkomst van een specifiek ‘ digitale cultuur in de architectuur’ , in Venetië daarentegen  werd vooral gesproken over de onderschatte gevaren en het potentiële autoritaire karakter van het digitale regime, en de gevolgen daarvan niet alleen voor de woon- en werkomgeving  maar ook voor de samenleving als geheel. Vandaar dat  vooral in de talloze interviews en publieke statements de strijd werd aangebonden tegen de valse profeten van de zogenaamde ‘ slimme architectuur’  en de pleitbezorgers van de ‘ smart city’ beweging. Uiteindelijk was dit één van de dominante thema’s - dat van de onbeheersbaarheid van de ‘ big data’  en de (vermeende) naïeve en kritiekloze rol daarin van de ruimtelijke disciplines van architectuur en planning - die als een donkere en van verre afstand door Snowdon gestuurde wolk maandenlang boven de stad Venetië hing.Rio de Janeiro image_gallery.jpg


In een volgende blog ga ik nader in op zowel de beide hierboven aangestipte kwesties, en wil ik vanuit architectuurhistorisch perspectief zowel het onderzoek naar de 15 elementen van de architectuur analyseren (wie heeft alle deeltjes intussen willen en kunnen lezen?) en vervolgens nader ingaan op de acties (hacking) en reacties vanuit architectuur, stedenbouw en planning op Koolhaas’ voorstelling van de zegeningen en vooral gevaren van het digitale regiem.

enkele relevante links:

Powerpoint overzicht Elements of Architecture (English)


Kritische recensie Biennale in Arch+

Interview Jeremy Rifkin over de drie industriële revoluties NRC december 2014


Antoine Picon: Smart Cities: a New Challenge for Design (video)



Rem Koolhaas: My thoughts on Smart City (website Europese Commissie)


Opiniestuk over Smart Cities in The Guardian december 2014















zondag 30 november 2014

Wat is Architectuur? (1)

Wat is Architectuur?
Reflecties over de Architectuur Biënnale 2014 in Venetië

Venice fund logo.jpg

Inleiding


Op 23 november j.l. sloot in Venetië de veertiende Architectuur Biënnale. In totaal zijn er ruim een kwart miljoen bezoekers geregistreerd, een ongewoon groot aantal dat vooral te danken is aan de ongebruikelijk lange(re) duur van het spektakel dit jaar. Deze Biënnale zal ongetwijfeld de boeken ingaan als een opmerkelijke gebeurtenis, niet in het minst door de sterk (architectuur) historische inslag. Het is daarom des te opvallender dat te midden van de orkaan van reacties - tussen 5 juni en 23 november zijn er alleen al in het Engelse taalgebied meer dan 60.000 meldingen in de vorm van interviews, artikelen, recensies, sociale media berichten - het aandeel van historici - tot nu toe-  beschamend bescheiden is. Hoe komt dat?


Niet alleen ontwerpers zijn door de 2014 Biënnale in verwarring gebracht, ook historici. Op de eerste plaats door de overweldigende omvang en complexiteit van het aanbod. Bezoekers werden verrast door drie totaal verschillende shows die, hoewel thematisch met elkaar verbonden, in programmatisch opzicht toch geheel verschillend waren. Wie op zoek was naar nieuwe of grote namen in het het internationale architectuur circuit, of naar spraakmakende gebouwen en hun opdrachtgevers en ontwerpers, kwam bedrogen uit. Het centrale thema van deze Biënnale was  niet zozeer de contemporaine productie van architectuur, de problematiek van het ontwerpen of realiseren van gebouwen, maar veel meer methoden van onderzoek naar de toestand van de huidige architectuur als discipline. Onder de regie van Rem Koolhaas werd er deze zomer geëxperimenteerd met diverse richtingen in het architectuuronderzoek: een archivalische speurtocht naar de bouwhistorische componenten van de architectuur (Elements of Architecture, in het centrale paviljoen op de Giardini), een verkenning naar het nationale/locale absorptievermogen van het globalisering/moderniseringsproces (Absorbing Modernity, 1914-2014, landen paviljoens) en, tenslotte, een cultuurhistorische quick-scan  van de actuele toestand van gastland Italië, aan de hand van 41 locaties, gebeurtenissen, feiten en situaties, onderzocht en in beeld gebracht door teams van jonge, veel belovende onderzoekers (Monditalia, in het Arsenal). Een encyclopedische vertelling, ingericht in de onmetelijke en ongearticuleerde ruimte van het Arsenal, dat daarmee als gebouw werd ge-updated tot embleem van de elementaire rol van architectuur in een globaliserende wereld: die van betekenisloze ‘ backdrop’  voor het dagelijks gebeuren. Maar Monditalia laat tegelijk zien hoe vandaag de dag architectuur de maatschappelijke werkelijkheid niet alleen faciliteert, maar net als bijvoorbeeld de cinema, ook ensceneert en uitvergroot. Het Arsenaal is daarmee terecht een van de weinige gebouwen die door Koolhaas tot de Architectuur Biënnale 2014 zijn toegelaten.


Venice Biennale GUIDA_OTTAVI_DEFINITIVA_MRES-1.jpg


Vanuit historisch oogpunt zijn alle drie de evenementen even uitdagend en intrigerend. In methodisch-theoretische zin echter ook in hoge mate discutabel, al was het maar omdat de achtergronden van de gemaakte keuzes nauwelijks werden geëxpliciteerd. Die moeten over het algemeen worden gedistilleerd worden uit de talloze interviews met Koolhaas en diens naaste medewerkers, interviews met niet zelden elkaar tegensprekende informaties. De officiële catalogus: Fundamentals Catalogue staat letterlijk bol van informatie en statements, maar geeft weinig inzage in het theoretisch skelet achter de hele manifestatie. De Biënnale is daarmee op de eerste plaats een publieksgericht schouwspel geworden - beschouwing vond over het algemeen plaats in de talloze flankerende seminars, workshops, ronde tafelgesprekken en vooral ook op diverse website pagina’s.


Op deze plaats wil ik me uitsluitend bezighouden met elements of architecture, de tentoonstelling in het centrale paviljoen en met name op het daaraan ten grondslag liggende architectuuronderzoek, uitgevoerd door een projectgroep van de graduate school of design van Harvard University. Onderzoek en tentoonstelling zijn bovendien goed gedocumenteerd. Ik heb de expositie ervaren en het onderzoek gelezen als een in eerste instantie archeologische onderneming gericht op de analyse van de architectuur in haar samenstellende elementen. Een geheel op het verleden gericht project maar wel gestart en ingegeven door de huidige toestand van de bouw in een globaliserende samenleving. Tegelijk stelt Koolhaas de hele onderneming ook voor als een heel persoonlijke zoektocht naar de verloren tijd -  geen nostalgische maar veeleer een literaire her-beleving en ervaring van de onlosmakelijke eenheid van de geleefde, dagelijks werkelijkheid met het fysieke decor waarin het zich afspeelde.
Bij wijze van intro en inhoudsopgave van de blogs in de komende weken, hieronder een eerste, visuele verkenning:


Venice EBEOPUAYZ71278.jpg


Tenslotte: hieronder een klein lijstje met relevante, meestal architectuurjournalistieke commentaren op de Architectuur Biënnale:


Archdaily (biënnale special)  



Dezeen (critics give verdicts on the biennale)




Abitare (Instant Venice Biënnale 2014)




Archinect (critical reactions)














maandag 27 oktober 2014

Stad in de Middeleeuwen en Moderne Tijd (3)



Stedelijkheid zonder Stad


Cities 2.jpg


In hun programmatisch manifest (2002) voor een ‘ new urbanism’  hebben de geografen Amin en Thrift een voorzet gegeven voor een ‘ ander’ denken over stad en stedelijkheid in de 21e eeuw. In hun inleiding schrijven ze: ‘ grote namen als Patrick Geddes, Lewis Mumford en Louis Wirth hebben vanaf het begin van de vorige eeuw steeds geprobeerd de stad voor te stellen als een holistisch systeem met een, ondanks alle chaos, wanorde en rommel,  zekere organische eenheid. Ze beschouwden de stad als een ruimtelijk onderscheiden orde, gekenmerkt door een aparte manier van leven (snel, beschaafd en anoniem), met een duidelijk afgebakende interne en sociale arbeidsdeling en met scherpe scheidslijnen tussen binnen en buiten. Aan het begin van de 21e eeuw kunnen steden echter niet meer als systemen met een intrinsieke coherentie en logica worden opgevat. Daarvoor zijn de grenzen te poreus en transparant geworden, zowel in geografische als sociale zin. De stad heeft geen herkenbare vorm meer, geen centrum en geen vaste samenstellende delen. Het is veeleer een amalgaam van onsamenhangende processen en sociale versplintering. Plek van nabijheid en van verre contacten. Een concentratie ook van ritmes met naar tijd en ruimte verschillende snelheden en richtingen. Dat zijn de kenmerken die vandaag de dag als eerste in het oog springen en die verklaard dienen te worden zonder de behoefte om al die fenomenen terug te herleiden tot één geïntegreerd systeem’ .


Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat een dergelijke paradigmatische omslag in het denken over de stad, ook zijn weerslag heeft gevonden in het archeologisch en historisch stadsonderzoek. Immers, Amin & Thrift verzetten zich niet enkel tegen een eenzijdige typering van stad als een geografie en topologie van plekken, maar ook tegen het daaraan gekoppelde historische dynamiek als een in lagen geordend en opeenvolgend proces,waarin de ene fase van stadsontwikkeling een vooruitgang is ten opzichte van de andere. Stadsgeschiedenis als een van nature lineair-evolutionair proces van progressie en beschaving ( zie bijvoorbeeld Peter Hall’s Cities in Civilization, 1998). Nu ook zowel binnen de archeologie als de historisch-ruimtelijke wetenschappen de aandacht voor de genius loci en de daaraan gekoppelde morfologische analyses, allang is verbreed en verschoven richting netwerken en de wereld van ‘ stromen’ als een zelfstandige kracht met een eigen ruimtelijke en historische dynamiek, is de verbinding van dit type onderzoek met de theorievorming rond ‘ new (planetary) urbanism’ belangrijk zo niet noodzakelijk. Archeologen en mediëvisten worden geconfronteerd met stedelijke verschijnselen en figuraties die alle Cartesiaans begrippen van ruimte en tijd tarten, en die de paradigmatische betekenis van het traditionele, plaatsgebonden stadsbegrip als een organisch en natuurlijk gegeven, historiseren en daarmee relativeren. Het in de vorige bloggen gepresenteerde onderzoek van de Franse historica Hélène Noizet is naar mijn weten een van de eerste pogingen om interdisciplinariteit tussen archeologie, geschiedenis, geografie te versterken maar vooral ook om binnen die vakgebieden de afstand  tussen het denken in plekken en/of in stromen of beweging te overbruggen.


Voor een nadere reflectie over de relatie tussen denken over mobiliteit en ruimtelijke ordening en ontwerp, zie de recente bijdragen van Luuk Boelens, te downloaden via de website van UrbanUnlimited


Stad in  de Middeleeuwen en Moderne Tijd (slot)


In haar paper stelt Noizet dat stedelijkheid in de vorm van verdichting en socio-ruimtelijke diversiteit uiteraard ook bekend was in de perioden vóór 1350 - alleen niet volgens de formule urbs/civitas zoals die in de perioden daarna in tal van varianten zich heeft uitgekristalliseerd. De vraag is, hoe hebben stad en stedelijkheid zich dan wèl gemanifesteerd. De kern van haar artikel is gewijd aan het verkennen van de richtingen van zowel archeologen, mediëvisten als  geografen bij het spoorzoeken naar urbane fenomenen in de vroege Middeleeuwen. Volgens haar moeten we, om te beginnen, de kenmerken van  ‘ stedelijkheid’ niet onmiddellijk daar zoeken waar we die het eerst zouden verwachten, zoals in omwallingen. In de perioden voorafgaand aan de veertiende eeuw, zijn stadsmuren - in welke vormvariant dan ook - niet persé de meest uitgesproken signalen van ‘ stedelijkheid’ . Veelzeggender zijn de recent door archeologen geïdentificeerde sporen van bedrijvigheid en activiteiten op onverwachte ‘ vindplaatsen’ als’ zwarte aarde’ (‘terres noires’ ) en agrarische kuilgraven. Ook kunnen er conclusies worden getrokken uit bewijzen van gespreid en met name mobiel woongedrag en de late opkomst van de bekende morfologische kenmerken van straat en perceel (1300). Tenslotte zijn er de grote bouwprojecten die feitelijk gedurende de hele periode werden gerealiseerd zonder dat we precies weten hoe die gepland, ontworpen en gebouwd werden, maar die toch in hoge mate een specifiek denken over stad en stedelijke organisatie veronderstellen.


Wat er bijvoorbeeld in de zg. zwarte aarde - d.w.z.. de zwarte afvallaag met stenen of lichtere grond uit de periode tussen de vierde en veertiende eeuw - wordt aangetroffen, verschilt fundamenteel van wat er in die uit eerdere of latere periodes te voorschijn is gekomen. Dit opgravingsniveau bevindt zich boven de stedelijke lagen uit de Romeinse era met hun talloze sporen van tempels, huizen, straten en theaters. De ‘ terres noires’  daarentegen vallen op door hun schaarste aan archeologisch materiaal en de afwezigheid van conserverende lagen. Lang beschouwd als braakland of cultuurgrond, zouden ze het directe bewijs zijn van de massale ruralisering van stedelijke gebieden na de ondergang van het Romeinse Rijk. Bij het eerste contact ogen ze inderdaad homogeen en weinig gestructureerd: geen massief bouwmateriaal, geen bestrating of verharde wegen, geen houten of gemetselde systemen voor de afvoer van fecaliën of huisafval. Het zijn aardlagen die homogeen lijken als gevolg van de mutatie van het organisch materiaal door regenwormen. Zich beroepend op het onderzoek van enkele (Franse) geo-archeologen stelt Noizet echter dat het organisch materiaal afkomstig van nederzettingen en menselijke activiteiten de grond tot een krachtige biologische reactor hebben veranderd, met een zodanige productiecapaciteit dat op sommige sites eerder kan worden gesproken van een verdichting en intensivering dan van vermindering of verdwijnen van menselijke occupatie en grondgebruik.


Archeologie download.jpg

Het geo-archeologisch stadsonderzoek staat aan de basis van een paradigmatische omslag in het denken over verstedelijking in de Late Oudheid en vroege Middeleeuwen. Traditioneel wordt die periode gekenschetst als een van massale de-urbanisatie omdat informatie over vertrouwde stadskenmerken ontbreekt: geen geschreven of visuele bronnen, geen urbs/civitas model, geen stedenbouwkundige patronen. Maar de aanwezigheid van lagen met ‘ zwarte aarde’  in (Franse) steden en de vooruitgang in de geo-archeologie laten zien dat die grondlaag gedeeltelijk geherstructureerd is door intensieve organische activiteiten - en zetten daarmee de klassieke interpretatie ter discussie. Dus: er is niet in alle gevallen sprake van het wegtrekken van bewoners maar veeleer van intensieve occupatie maar dan wel via nieuwe modaliteiten die uiteindelijk een geheel eigen stedelijk niveau vormen.
Dat er wel degelijk gesproken kan worden van duidelijke signalen van stedelijke verdichting, blijkt ook uit de analyse van niet zelden omvangrijke inkuilplaatsen in de vorm van batterijen voor de opslag van granen. Ze dateren grofweg uit de periode tussen de vijfde en elfde eeuw en laten in de opeenvolgende periodes, niet alleen een sterkere mate van verdichting maar ook een hogere graad van functionele organisatie op gebied van bedrijvigheid en opslag zien. Als agrarische nederzettingen met een duidelijk collectief karakter, stellen ze onderzoekers voor problemen door het ontbreken van ieder spoor van menselijke bewoning. Bij het zoeken naar verklaringen en het interpreteren van dit soort nederzettingen blijkt wederom dat het vertrouwde concept van stad als een aaneengesloten nederzetting, ook hier parten speelt. Immers, de mensen die dit soort opslag kuilen hebben gegraven en gebruikt, woonden niet in situ of in de directe omgeving. Hoe en waar is niet altijd even duidelijk! Wel dat de uitgebreide gebieden met opslag en bedrijfsruimten getuigen van een technisch goed georganiseerde (stedelijke) samenleving, evident in staat om grootschalige, gemeenschappelijke ruimten in te richten en te beheren. Het lijken, zo te zeggen, enigszins op onze gigantische supermarchés in de omgeving van perifere bedrijfsterreinen. Niemand woont er maar iedereen doet er zijn zaken en inkopen.


Conclusie: de in drie blogs opgeschreven samenvatting en bewerking van het artikel van Noizet kan uiteraard geen recht doen aan de wetenschappelijke kwaliteit van haar bijdrage. Ik wil in principe niet veel meer doen dan enkel signaleren.Ik heb me vooral geconcentreerd op één aspect, namelijk haar these over de betekenis die (geo) archeologie bij de analyse en interpretatie van nederzettingen. in de vroege Middeleeuwen. Overtuigend is haar stelling dat stedenbouw- en stadshistorici daarbij vaak eenzijdig geleid worden door traditionele voorstellingen van stad en stedelijkheid die, historisch gezien, dateren uit  de Late Middeleeuwen en vroege Renaissance. Ze verwijst naar recente opgravingsverslagen in Franse steden, waar met name geo-archeologische analyses op micro-niveau, het bestaan van een zelfstandige occupatie laag hebben aangetoond. Die laten sporen van menselijke activiteiten zien die zouden wijzen op nederzettingen met een meer stedelijk dan dorpskarakter. Onduidelijk is en blijft wat voor een soort sporen dat zijn en waar die precies op wijzen. Tenslotte ben ik benieuwd hoe archeologen en historici in Nederland (en Vlaanderen) hierover denken. Frans Theuws, archeoloog aan de Universiteit van Leiden, doet al jaren onderzoek naar deze periode en geeft leiding aan een interdisciplinair NWO programma.


Relevante informatie over:


Franse geo-archeologisch stadsonderzoek:








Prof.dr. Frans Theuws over vroeg-middeleeuwse geschiedenis in Nederland:



Clos-Montplaisir Toulouse.jpg


fragment archeologische opgraving bij Clos-Montplaisir




dinsdag 21 oktober 2014

Stad in de Middeleeuwen en Moderne Tijd (2)




Stedelijke situaties vóór de veertiende eeuw


Het vertrouwde beeld van de stad als urbs/civitas -  als een ruimtelijke en politiek/institutionele eenheid - dateert uit de vroegmoderne tijd, en heeft haar wortels zowel in de artistieke als wetenschappelijke innovaties uit het vroege humanisme van de Italiaanse stadstaten  (urbs: perspectief, architectuur- en stadstheorie) als in de communale bewegingen in West-Europa (civitas: stadsrechten; institutionele sociale voorzieningen). De stad als eenheid van urbs en civitas heeft eeuwenlang het denken en handelen van zowel vorsten en bestuurders als van architecten en stedenbouwkundigen tot ver buiten de Westerse wereld beheerst. Het maakt deel uit van de vele verschijningsvormen van het complexe proces van urbanisatie, maar valt daar niet mee samen. Op het moment dat geografen, planologen en  bestuurlijke wetenschappers zich buigen over het verdwijnen van de klassieke stad in de eigentijdse urbanisatiegolven, zijn mediëvisten als Noizet in de ban geraakt van stedelijke situaties uit de periode voorafgaand aan de opkomst van de ‘ moderne’  stad in Renaissance en het Herfsttij der Middeleeuwen..


Om een voorstelling te kunnen maken van stedelijke situaties in de vroege Middeleeuwen, gebruiken mediëvisten uiteenlopende bronnen zoals resterende taalelementen (begrippen; plaatsnamen) ,visuele voorstellingen (iconografie) en vooral ook overgebleven materiële cultuur (archeologische structuren, sporen van nederzettingen, landschapselementen). Een kort overzicht levert de volgende vier algemene karakteristieken op.

Eerst de woorden.  Om te beginnen wordt in geschreven bronnen de urbane werkelijkheid, met name tussen de achtste en twaalfde eeuw, aangeduid door een veelheid van woorden  en uitdrukkingen. Naast civitas en urbs ook termen als: burgus, portus, vicus, castrum en castellum, om ons tot het latijn te beperken. Geen van die termen is dominant en ieder verwijst naar een specifieke context of situatie: civitas: bisschoppelijk; castrum of castellum: militair en portus naar rivier of haven. Onderling vormen de begrippen geen georganiseerde taxonomie. Integendeel, sommige zijn meerduidig, zoals het woord burgus dat soms gebruikt

Siena.jpg

wordt voor een agglomeratie in de nabijheid van een kasteel of domein, soms van een kerkelijk (klooster) ensemble. Vaak is het simpelweg een synoniem voor urbs. Kort samengevat: het in de geschreven bronnen  gebruikte vocabulaire verwijst naar een fundamenteel gesegmenteerde of, beter nog, polynucleaire ruimte. Er is geen sprake van een overkoepelend woord of begrip waar alle andere aan ondergeschikte zijn. Door hun neutrale en structuurloze nevenschikking suggereren ze discontinue, heterogene en gepolariseerde situaties en praktijken. Ruimte werd in de vroege Middeleeuwen niet opgevat als een zelfstandige of ideale denkcategorie die geheel los en onafhankelijk van concrete werkelijkheid was gedacht.

Tweede bron: het visuele materiaal zoals voorstellingen van gebouwen en steden op fresco’s, kapitelen en miniaturen. In de westerse wereld markeren de allegorische voorstellingen van het Goede en Slechte Bestuur, geschilderd door Ambrogio Lorenzetti op de muren van de openbare vergaderzaal van Siena (1337/39), een keerpunt in de geschiedenis van het stadsportret. Anders dan op de schilderijen van zijn voorgangers, verschijnt de stad op de fresco’s van Lorenzetti in het Palazzo Pubblico in Siena niet als een plat decorstuk op de achtergrond of als een conglomeratie van louter silhouetten, maar als een narratieve voorstelling met plastische bouwvolumes min of meer op schaal met de mensen die zich daartussen bewegen. In die zin, aldus Noizet, zou men kunnen volhouden dat iconografisch gezien de stad - in de moderne betekenis van het woord -  pas vanaf het midden van de veertiende eeuw bestaat. Dat wil zeggen als een compacte en begrensde ruimte, juridisch, economisch en sociaal verschillend van de omringende, rurale omgeving. Op vrijwel alle vroegere afbeeldingen worden gebouwen of steden zoals Rome, Troje, Babylon of Jerusalem niet zozeer uitgebeeld maar enkel symbolisch geduid via kenmerkende details als koepels, (boog) deuren of muren. Bekend voorbeeld is de verwijzing naar Jerusalem door de koepel van de Grafkerk op een van de kapitelen in het klooster van Moissac.

lorenzetti-sienna-001.jpg


Naast het vocabulaire en de iconografie  is er ook een geo-fysisch karakteristiek van stedelijke situaties in de periode tussen de vijfde en veertiende eeuw: het opvallende ontbreken van de behoefte aan het afbakenen en begrenzen van de agglomeratie. In de geschreven bronnen zijn van de kant van (kerk) vorsten of landsheren vrijwel geen indicaties van een bewuste controle op stedelijke uitbreidingen of van planmatige spreiding van grondgebruikers over een bepaald gebied. Dat heeft niets te maken met een gebrek aan  technische of geografische kennis. Talloze documenten bewijzen het tegendeel en getuigen juist van exacte, landmeetkundige vaardigheden en precisie bij het afbakenen van de juridische bevoegdheden van wereldlijke en geestelijke overheden. Ook was men in staat om vooruit te lopen op gebiedsuitbreiding als gevolg van het aanslibben en verleggen van rivierbeddingen. In Frankrijk dateert de vroegste manifestatie van een politieke wil tot beheersing en afbakening van een stedelijke ruimte pas uit 1543. Het gaat om een Edict van François over de verkoop van landerijen en opstallen die ter plekke de uitbreiding van de stad belemmerden. De eerste van een lange reeks besluiten over de harmonieuze vorm en ontwikkeling van de stad, een kwestie die voor de autoriteiten uit de eeuwen daarvoor, geen probleem was. Het bestond eenvoudigweg niet.




moissac jerusalem.jpg


Tenslotte een vierde karakteristiek. Het urbane in de vroege Middeleeuwen wordt gekenmerkt door sferen, situaties en bereiken die via netwerken met elkaar waren verbonden. Urbane situaties kennen niet alleen geen grenzen, ze zijn ook niet aaneengesloten. Documenten uit de tijd van de Karolingers laten zien dat de dominante actores in het urbanisatieproces de grote abdijen en wereldlijke hoven waren. Die beheerden en coördineerden hun verspreid liggende bezittingen via bestuurlijke en handels netwerken van locaties (grondbezit), activiteiten en stromen (goederen, mensen) die uiteindelijk convergeerden in de voornamelijk kerkelijke complexen. Weliswaar ontstonden in hun nabijheid allerlei nederzettingen (burgus of pre-stedelijke kernen ) maar de eigenlijke aandrijvers van sociale en vooral economische activiteiten waren de kerkelijke en wereldlijke centra: de abdijen en hoven wier macht gebaseerd was op het in beweging houden en structureren van centripetale stromen vanuit de periferie.

samenvattend: zowel de tekstuele en visuele conventies als economische en bestuurlijke procedures, roepen het beeld op van het ‘ stedelijke’  als een niet-geografisch feit en gegeven, in essentie anisotroop (in alle richtingen gelijk), discontinue en in open relatie met de wijde omgeving. Zij suggereren een specifieke variant van ‘ stad’ binnen het veel complexere urbanisatieproces zoals dat tussen de vijfde en vijftiende eeuw plaats vond. Een proces met vele kanten, waarvan de krimp van de bestaande (romeinse) steden, nederzettingen en versterkingen niet het minst belangrijk is. De vraag is of het mogelijk is om aan de hand van de overvloed van archeologische data in combinatie met actuele geografische begrippen en analyses, een historisch betrouwbaar beeld kan worden geschetst van de sociale en fysieke werkelijkheid van stedelijke fenomenen en situaties, voorafgaand aan de ‘ uitvinding’ van de stad waar de fresco’s uit Siena het welsprekende bewijs van zijn?

Dit is een samenvatting en bewerking van een recent artikel van de Franse historica Hélène Noizet. Wordt vervolgd