dinsdag 21 oktober 2014

Stad in de Middeleeuwen en Moderne Tijd (2)




Stedelijke situaties vóór de veertiende eeuw


Het vertrouwde beeld van de stad als urbs/civitas -  als een ruimtelijke en politiek/institutionele eenheid - dateert uit de vroegmoderne tijd, en heeft haar wortels zowel in de artistieke als wetenschappelijke innovaties uit het vroege humanisme van de Italiaanse stadstaten  (urbs: perspectief, architectuur- en stadstheorie) als in de communale bewegingen in West-Europa (civitas: stadsrechten; institutionele sociale voorzieningen). De stad als eenheid van urbs en civitas heeft eeuwenlang het denken en handelen van zowel vorsten en bestuurders als van architecten en stedenbouwkundigen tot ver buiten de Westerse wereld beheerst. Het maakt deel uit van de vele verschijningsvormen van het complexe proces van urbanisatie, maar valt daar niet mee samen. Op het moment dat geografen, planologen en  bestuurlijke wetenschappers zich buigen over het verdwijnen van de klassieke stad in de eigentijdse urbanisatiegolven, zijn mediëvisten als Noizet in de ban geraakt van stedelijke situaties uit de periode voorafgaand aan de opkomst van de ‘ moderne’  stad in Renaissance en het Herfsttij der Middeleeuwen..


Om een voorstelling te kunnen maken van stedelijke situaties in de vroege Middeleeuwen, gebruiken mediëvisten uiteenlopende bronnen zoals resterende taalelementen (begrippen; plaatsnamen) ,visuele voorstellingen (iconografie) en vooral ook overgebleven materiële cultuur (archeologische structuren, sporen van nederzettingen, landschapselementen). Een kort overzicht levert de volgende vier algemene karakteristieken op.

Eerst de woorden.  Om te beginnen wordt in geschreven bronnen de urbane werkelijkheid, met name tussen de achtste en twaalfde eeuw, aangeduid door een veelheid van woorden  en uitdrukkingen. Naast civitas en urbs ook termen als: burgus, portus, vicus, castrum en castellum, om ons tot het latijn te beperken. Geen van die termen is dominant en ieder verwijst naar een specifieke context of situatie: civitas: bisschoppelijk; castrum of castellum: militair en portus naar rivier of haven. Onderling vormen de begrippen geen georganiseerde taxonomie. Integendeel, sommige zijn meerduidig, zoals het woord burgus dat soms gebruikt

Siena.jpg

wordt voor een agglomeratie in de nabijheid van een kasteel of domein, soms van een kerkelijk (klooster) ensemble. Vaak is het simpelweg een synoniem voor urbs. Kort samengevat: het in de geschreven bronnen  gebruikte vocabulaire verwijst naar een fundamenteel gesegmenteerde of, beter nog, polynucleaire ruimte. Er is geen sprake van een overkoepelend woord of begrip waar alle andere aan ondergeschikte zijn. Door hun neutrale en structuurloze nevenschikking suggereren ze discontinue, heterogene en gepolariseerde situaties en praktijken. Ruimte werd in de vroege Middeleeuwen niet opgevat als een zelfstandige of ideale denkcategorie die geheel los en onafhankelijk van concrete werkelijkheid was gedacht.

Tweede bron: het visuele materiaal zoals voorstellingen van gebouwen en steden op fresco’s, kapitelen en miniaturen. In de westerse wereld markeren de allegorische voorstellingen van het Goede en Slechte Bestuur, geschilderd door Ambrogio Lorenzetti op de muren van de openbare vergaderzaal van Siena (1337/39), een keerpunt in de geschiedenis van het stadsportret. Anders dan op de schilderijen van zijn voorgangers, verschijnt de stad op de fresco’s van Lorenzetti in het Palazzo Pubblico in Siena niet als een plat decorstuk op de achtergrond of als een conglomeratie van louter silhouetten, maar als een narratieve voorstelling met plastische bouwvolumes min of meer op schaal met de mensen die zich daartussen bewegen. In die zin, aldus Noizet, zou men kunnen volhouden dat iconografisch gezien de stad - in de moderne betekenis van het woord -  pas vanaf het midden van de veertiende eeuw bestaat. Dat wil zeggen als een compacte en begrensde ruimte, juridisch, economisch en sociaal verschillend van de omringende, rurale omgeving. Op vrijwel alle vroegere afbeeldingen worden gebouwen of steden zoals Rome, Troje, Babylon of Jerusalem niet zozeer uitgebeeld maar enkel symbolisch geduid via kenmerkende details als koepels, (boog) deuren of muren. Bekend voorbeeld is de verwijzing naar Jerusalem door de koepel van de Grafkerk op een van de kapitelen in het klooster van Moissac.

lorenzetti-sienna-001.jpg


Naast het vocabulaire en de iconografie  is er ook een geo-fysisch karakteristiek van stedelijke situaties in de periode tussen de vijfde en veertiende eeuw: het opvallende ontbreken van de behoefte aan het afbakenen en begrenzen van de agglomeratie. In de geschreven bronnen zijn van de kant van (kerk) vorsten of landsheren vrijwel geen indicaties van een bewuste controle op stedelijke uitbreidingen of van planmatige spreiding van grondgebruikers over een bepaald gebied. Dat heeft niets te maken met een gebrek aan  technische of geografische kennis. Talloze documenten bewijzen het tegendeel en getuigen juist van exacte, landmeetkundige vaardigheden en precisie bij het afbakenen van de juridische bevoegdheden van wereldlijke en geestelijke overheden. Ook was men in staat om vooruit te lopen op gebiedsuitbreiding als gevolg van het aanslibben en verleggen van rivierbeddingen. In Frankrijk dateert de vroegste manifestatie van een politieke wil tot beheersing en afbakening van een stedelijke ruimte pas uit 1543. Het gaat om een Edict van François over de verkoop van landerijen en opstallen die ter plekke de uitbreiding van de stad belemmerden. De eerste van een lange reeks besluiten over de harmonieuze vorm en ontwikkeling van de stad, een kwestie die voor de autoriteiten uit de eeuwen daarvoor, geen probleem was. Het bestond eenvoudigweg niet.




moissac jerusalem.jpg


Tenslotte een vierde karakteristiek. Het urbane in de vroege Middeleeuwen wordt gekenmerkt door sferen, situaties en bereiken die via netwerken met elkaar waren verbonden. Urbane situaties kennen niet alleen geen grenzen, ze zijn ook niet aaneengesloten. Documenten uit de tijd van de Karolingers laten zien dat de dominante actores in het urbanisatieproces de grote abdijen en wereldlijke hoven waren. Die beheerden en coördineerden hun verspreid liggende bezittingen via bestuurlijke en handels netwerken van locaties (grondbezit), activiteiten en stromen (goederen, mensen) die uiteindelijk convergeerden in de voornamelijk kerkelijke complexen. Weliswaar ontstonden in hun nabijheid allerlei nederzettingen (burgus of pre-stedelijke kernen ) maar de eigenlijke aandrijvers van sociale en vooral economische activiteiten waren de kerkelijke en wereldlijke centra: de abdijen en hoven wier macht gebaseerd was op het in beweging houden en structureren van centripetale stromen vanuit de periferie.

samenvattend: zowel de tekstuele en visuele conventies als economische en bestuurlijke procedures, roepen het beeld op van het ‘ stedelijke’  als een niet-geografisch feit en gegeven, in essentie anisotroop (in alle richtingen gelijk), discontinue en in open relatie met de wijde omgeving. Zij suggereren een specifieke variant van ‘ stad’ binnen het veel complexere urbanisatieproces zoals dat tussen de vijfde en vijftiende eeuw plaats vond. Een proces met vele kanten, waarvan de krimp van de bestaande (romeinse) steden, nederzettingen en versterkingen niet het minst belangrijk is. De vraag is of het mogelijk is om aan de hand van de overvloed van archeologische data in combinatie met actuele geografische begrippen en analyses, een historisch betrouwbaar beeld kan worden geschetst van de sociale en fysieke werkelijkheid van stedelijke fenomenen en situaties, voorafgaand aan de ‘ uitvinding’ van de stad waar de fresco’s uit Siena het welsprekende bewijs van zijn?

Dit is een samenvatting en bewerking van een recent artikel van de Franse historica Hélène Noizet. Wordt vervolgd








Geen opmerkingen:

Een reactie posten