maandag 24 februari 2014

Creatieve Destructie van de Europese Stad



Verschenen als recensie in: S + RO 01/2014, 57-59

A Blessing in Disguise. War and Town Planning in Europe 1940-1945
Jörn Düwel, Niels Gütschow, DOM Publishers, Berlin 2013

Zelden, of eigenlijk nooit, heb ik een boek gelezen waarvan de vormgeving en opmaak zo in tegenspraak zijn met de inhoud. A Blessing in Disguise. War and Town Planning in Europe 1940-1945 is een luxueus, zo niet triomfantelijk, uitgegeven boek over één van de meest dramatische gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog: de gerichte bombardementen op steden in Europa. Daarover is natuurlijk de afgelopen decennia het nodige gezegd en geschreven, zowel door architectuur- en planningshistorici, door geografen en economen, maar ik ken geen studie waarin zowel de bedenkers van de destructie als van het herstel en wederopbouw in één boek zijn samengebracht. En wat blijkt: als het gaat om het bombarderen en weer opbouwen van steden bedienen zowel vriend als vijand zich van dezelfde technieken en soms zelfs van dezelfde retoriek: die van euforie over het verdelgen van het kwaadaardige en van optimisme over de zuiverende werking daarvan voor het herstel van de stad.
Kernstuk van dit overigens chaotisch samengestelde boek is de beschrijving en analyse van de wederopbouw van de zwaar gebombardeerde steden in Nazi-Duitsland in de vorm van korte biografische overzichten van Kassel, Lübeck en vooral van stad Hamburg waar zelfs een afzonderlijk hoofdstuk aan wordt gewijd. Dat waren overigens de enige steden waar direct na de eerste zware luchtaanvallen in het voorjaar van ’42, lokaal voorbereidingen werden getroffen voor herstel en wederopbouw. Pas in oktober 1943 nam Hitler een officieel besluit over de wederopbouw van alle gebombardeerde steden in Duitsland en werd er een taskforce (Arbeitsstab) ingesteld met Albert Speer aan het hoofd. Ook toen ging het om zuiver technisch-infrastructurele ingrepen, beeldloze plannen die geen enkele boodschap hadden aan een toekomstig stads- en maatschappijbeeld. De relatieve onverschilligheid van de Nazi’s ten opzichte van de toekomst van de gebombardeerde steden in Duitsland staat in schril contrast met het Engelse publiciteitsoffensief dat direct na de eerste bombardementen in het voorjaar van 1940 losbarste, waarbij de getroffen bevolking van Coventry en London via pamfletten, tentoonstellingen en films werd uitgedaagd mee te denken aan de inrichting en organisatie van het dagelijks leven in de ‘stad van morgen’. Een euforie die, ironisch genoeg, aanhield tot het najaar van 1943, toen politici, ambtenaren en planners de bewoners van deze en andere getroffen steden moesten uitleggen dat er niet alleen geen geld maar ook niet voldoende juridische mogelijkheden waren voor het inlossen van deze schitterende visioenen van een nieuwe stad.
De hoofdstukken over de verschillende aanpakken van de wederopbouw van steden gedurende de oorlogsjaren in Duitsland en Engeland vormen het hart van het boek. Ze worden aangevuld met een beknopt maar uiterst informatief essay van J.-L. Cohen over de wederopbouw in Frankrijk onder Vichy en van Cor Wagenaar over de geschiedenis van de totstandkoming van het Basisplan van Rotterdam uit 1946. De bijdrage over de wederopbouwplanning van de Sovjets tijdens de oorlog (Kiev) is hoofdzakelijk documentair van opzet en dermate slecht geredigeerd dat het nauwelijks serieus kan worden genomen. Eerlijk gezegd: het meeste van wat in al deze hoofdstukken door voornamelijk architectuur- en planningshistorici te berde wordt gebracht, is bekend uit de nog steeds groeiende, internationale wederopbouwliteratuur. Met uitzondering misschien van overvloedige beeld- en vooral (Duitse) kaartmateriaal. Wat wel echt nieuw is en wat dit boek ook in zekere zin uniek maakt, is de aandacht voor twee, tot nu toe, onderbelichte onderwerpen. Het eerste is de grote, en tot nu verwaarloosde rol die andere experts dan architecten, planologen en politici hebben gespeeld bij de herinrichting van de stedelijke samenleving in Europa. De politiek en sociaal georiënteerde historici Stefan Cuperus en David Kuchenbuch laten in hun bijdragen overtuigend zien hoe in Engeland, Nederland en Zweden sociale hervormers van allerlei pluimage met verregaande voorstellen kwamen voor een radicale ‘herordening’ van het stedelijk leven langs lijnen van vooroorlogse, anti-stedelijke denkbeelden over gemeenschap, gezin en wijk. En hoe zij dankzij slimme coalities met politici, ambtenaren, ondernemers en kerkelijke autoriteiten, erin slaagden sociale interventies tot stand te brengen die het dagelijks leven van stadsbewoners meer op zijn kop zetten dan welke ruimtelijke interventie dan ook.
Het politiek en maatschappelijk succes van dergelijke ingrijpende maatregelen op gebied van de fysieke en sociale ‘herordening’ van de stad in opbouw heeft alles te maken met het uiterst negatieve beeld van de historische (binnen) stad zoals dat met name na de Eerste Wereldoorlog in brede lagen van de samenleving had post gevat. De stad had de nieuwe ontwikkelingen op gebied van esthetiek, hygiëne, communicatie en vooral oorlogsvoering niet kunnen bijhouden en was als brandpunt van vooruitgang verworden tot symbool van achterlijkheid, wanorde en decadentie. Steden werden zelfs een slecht en kwaadaardig karakter toegedicht. Zo schreef de New York Times enkele dagen na de Duitse capitulatie: ‘het verdwijnen van de Duitse hoofdstad is een signaal dat er in Duitsland een nieuwe beschaving op komst is. En weinig mensen zullen rouwen om de ondergang van deze weinig geliefde parvenu onder de Europese hoofdsteden’. Al lang voordat de eerste bom viel, was er aan weerszijden van het front massaal afscheid genomen van de stad als vorm van menselijke beschaving. Voorop natuurlijk de militair strategen die sinds de ‘succesvolle’ luchtaanvallen tijdens de Eerste Wereldoorlog overtuigd waren dat steden in oorlogstijd onverdedigbaar zijn. De militaire planners van de vernietigende luchtaanvallen maar ook de bommenexperts met hun gespecialiseerde kennis over de kwetsbaarheid van vijandelijke doelen op de grond: zij komen in de bekende wederopbouwverhalen zelden aan het woord. En dat is het tweede nieuwe thema dat in A Blessing in Disguise op aan de orde wordt gesteld. Het essay van de geograaf Kenneth Hewitt over de strategische tactieken van het onder de RAF opererende Bomber Command, is koel en analytisch van toon en legt daarmee op verbijsterende wijze de perverse, militaire logica bloot achter de door wetenschappers en militairen uitgedokterde luchtaanvallen met spring- en brandbommen.
Aan de hand van de ‘geslaagde’ verdelging van het Duitse Königsberg tijdens de nadagen van de oorlog laat Hewitt zien wat er gebeurt als totalitaire oorlogsvoering en totale planning samenkomen. Immers, niet alleen ontlokte het met de grond gelijkmaken van steden bij de militaire autoriteiten hetzelfde enthousiasme als bij van politici en stedenbouwers tijdens de wederopbouw: beide operaties veronderstelden ook, wilden ze succesvol zijn, dezelfde planologische kennis en vaardigheden. Hewitt geeft talloze voorbeelden van de inzet van gespecialiseerde geografische kennis over de kwetsbaarheid van de te bombarderen steden: waar en bij welke gelegenheden (feesten, markten, processies) de grootste concentraties van mensen te verwachten waren; waar zich brandbare materialen en stoffen bevonden en waar, hoe en wanneer de af te werpen brand- en springbommen de meeste burgerslachtoffers konden maken. Aan het eind van zijn relaas voert Hewitt het zwaar getroffen Königsberg ten tonele, eeuwenlang Pruisisch bolwerk, stad van Immanuel Kant (en Hannah Arendt). In de nadagen van de oorlog door de vereende krachten van Engelse bombardementen en Sovjet artillerie volledig met de grond gelijk gemaakt. Een stad zonder gebouwen en zonder bewoners. Als plek van verstilde leegte en nog niet ingevulde ruimtelijkheid de perfecte belichaming van de stadsvisioenen van militairen, planners en architecten.
Helaas kan het indrukwekkende essay van Hewitt de onvolkomenheden van het boek niet goedmaken. Het is kwalijk dat noch in de (summiere) inleiding noch in het rommelige nawoord geprobeerd wordt samenhang te brengen in de gespecialiseerde artikelen. Als wetenschappelijke publicatie gaat het ten onder door een gebrek aan visie en regie. Maar voor wie minder vertrouwd is met dit dramatische hoofdstuk uit de geschiedenis van de Europese stadsplanning, valt er genoeg  te ontdekken. Al was het maar dankzij het overvloedige en  royaal uitgevoerde cartografisch beeldmateriaal. Daarmee is het uiteindelijk toch een (duur) koffietafelboek geworden.

zie ook de recensie van Andreas Kilb in FAZ 21.08.2013



Geen opmerkingen:

Een reactie posten