maandag 24 februari 2014

Martialis' Nachtkastje (2)




Poetica van de stad




De kern van Martialis’ oeuvre bestaat uit twaalf bundels (boeken) met ieder gemiddeld honderd epigrammen: korte, puntige gedichten met een verrassende pointe aan het slot. Daarin komende meest uiteenlopende onderwerpen aan de orde, zoals filosofische reflecties over leven en dood; geld, fysieke deformaties, overspel, plagiaat, vriendschap, onroerend goed, moord, architectonische monumenten, reizen en tuinaanleg. En vooral ook de stad Rome en wat het betekent om daar als dichter te leven. Enkele van Martialis’ epigrammen bewegen zich op het raakvlak tussen boek en stad. Hij gebruikt daarvoor twee literaire thema’s: dat van de salutatio (begroeting) en de captatio (jacht). In beide voorbeelden gaat het om nauwkeurig topografische omzwervingen door het keizerlijk Rome, voettochten die vrijwel letterlijk op de kaart zijn te volgen. Maar het is niet Martialis zelf die als flaneur door de stad loopt. Zowel in epigrammen 1.70 als 2.14  laat hij anderen het werk doen. In het eerste geval door een zekere Selius in een even wanhopige als razende jacht op een invitatie voor een ‘ dinnerpary’.  In het tweede voorbeeld stuurt de dichter (de personificatie van) zijn boek (libellus)  op pad door het keizerlijke Rome. Het boek krijgt de opdracht de groeten over te brengen aan zijn (potentiële) beschermheren. In beide gedichten wordt de lezer letterlijk rondgeleid langs de belangrijkste publieke gebouwen van het toenmalige Rome. Dat hadden al veel poëten hem voorgedaan. Maar Martialis gebruikt het motief van de urbane derive als een stijlfiguur waarmee hij de pracht en praal van de architectuur van de Flavische keizers op slinkse wijze combineert met de status, aanzien en het innovatieve van zijn eigen poëtisch oeuvre.


De tijdgenoten van Martialis leefden in Rome in een stad vol reminiscenties aan geweld, moord en brand. De Flavische dynastie - en keizer Domitianus in het bijzonder - deden erhebben  alles aan om de kosmopolitische hegemonie van Rome te herstellen. Niet alleen op symbolische wijze: door het aanbrengen van een monumentale stadskaart in marmer aan een van de muren van de Templum Pacis of door de aanleg van een schitterende collectie kunst- en gebruiksvoorwerpen uit alle hoeken van het keizerrijk. Zij ondernamen ook en vooral een omvangrijk programma van stadsherstel, een indrukwekkende  ‘renovatio urbis’  met de bouw van tempels, triomfbogen, standbeelden, fonteinen, kolommen en inscripties, niet zelden op de plaats en restanten van afgebroken of niet-voltooide projecten van hun voorgangers. Door publieke werken tot instrument van hun machtsaanspraken te maken, herstelden de Flavische keizers bewust een traditie die zo glansrijk begonnen was in de ‘ Gouden Eeuw van Augustus’.


In zijn artikel laat Luke Roman zien dat Martialis in zijn epigrammen niet enkel verslag doet of een beeld geeft van de ingrijpende bouwprojecten van de Flavische keizers, maar daarbij veel hogere ambities realiseert. Net zoals de keizers via grootscheepse, stedelijke projecten probeerden greep te krijgen over de symbolische topografie van de stad, zo ontwikkelt Martialis een ‘epigrammatisch urbanisme’ om zowel de productie als afzet en verspreiding van zijn epigrammatisch oeuvre binnen de grenzen van het keizerrijk te controleren. Analoog aan de fysieke transformaties van de stad, voert Martialis een zodanige poetische operatie uit dat zijn epigrammen Rome niet zozeer uitbeelden, maar Rome ook letterlijk zijn . Hij is er op uit om de afstand tussen stad en gedicht op te heffen waardoor alles wat Rome is en voorstelt - met al zijn geneugten, spektakels en evenementen - transportabel wordt tot aan de verste uithoeken van het keizerrijk.  
Boek 8 is helemaal gewijd aan Domitianus, diens stedelijke projecten en bijna goddelijke afkomst. In enkele epigrammen wordt een aan de keizer gewijd gedicht letterlijk geconstrueerd als een tempel waar de dichter als een tempelwachter, gedicht/tempel behoedt voor obsceniteiten waarmee Martialis gewoonlijk de stad beschrijft. Veel directer, realistischer en ongeremder ook, dan al zijn voorgangers, Ovidius voorop, is Martialis in zijn epigrammen gefixeerd op de materialiteit van de stad in al haar topografische eigenaardigheden. Maar nooit eerder had een dichter in Rome het gewaagd om die beide kanten van de stad: die van de schier bovenaardse, keizerlijke architectuur, en van de achterbuurten en onderwereld van de Subura, bij elkaar te brengen in een en dezelfde poëtische ruimte. Met zijn virtuositeit van nevenschikking, fragmentatie, dissonantie en versplintering engageert Martialis zich met alle tegenstrijdigheden van het kosmopolitische Rome zonder om die op enig moment met elkaar te willen of te kunnen verzoenen. Zijn fascinatie is niet onderdanig of obsessief gericht op de keizer, diens gebouwen en de literaire productie daarom heen. Zijn obsessie is: Rome. Enkele van zijn meest tot de verbeelding sprekende stadsbeelden dateren uit het eind van zijn leven, toen hij weer terug was in zijn vaderland: Spanje. In een daarvan legt hij uit dat, zelfs op afstand, Rome als stad hem uit de slaap weet te houden. Hij leeft in de dreigende intimiteit van de stad. Want naast het eenvoudig bed van de dichter bevindt zich geen mens of ding, maar is Rome. En het is die voortdurende,  rusteloze presentie van de Stad die Martialis drijft tot een andersoortige poëzie.



voor het hele artikel ga naar:











Geen opmerkingen:

Een reactie posten