Literaire stadsgeschiedenis
Literatuurgeleerden strijden sinds lang over de vraag of, en zo ja, in hoeverre je literaire teksten mag gebruiken als bron van informatie over niet-literaire onderwerpen zoals het dagelijks leven, de stad of de geschiedenis? Is poëzie een venster waardoor het leven wordt geobserveerd en beschreven, of is het een autonome kunstvorm waarmee een literair universum wordt geconstrueerd dat juist geen of in beperkte mate een reproductie is van de bestaande werkelijkheid? De poëtica van een kunstenaar, en dus ook van een dichter, is veelkantig en kan zowel uit- of afbeeldend zijn, instructief maar ook autonoom. In het laatste geval gaat het gedicht in eerste instantie over zichzelf, over de ‘werktuigen’ van de poëzie of over de positie en betekenis van het gedicht en zijn schepper. Het is een theoretische kwestie waar overigens weinig dichters zich druk over maken en waar vooral (literatuur) historici met elkaar over strijden.
Stadshistorici lopen tegen dit probleem aan zodra zij zich bezighouden met onderwerpen als ‘de stad in de literatuur’ en literaire teksten gebruiken zo niet ‘plunderen’ in hun zoektocht naar de respons van stedelijke verschijnselen in literatuur, film of beeldende kunst. Uit de gangbare, door literatuurhistorici geschreven overzichten over literaire stadsvoorstellingen, kunnen ze leren dat er een verband bestaat tussen de literaire verbeelding van stad èn de impact van de stad op de literaire tekst zelf. Met andere woorden: literaire teksten over de stad zijn, juist omdat ze méér zijn dan alleen mimetische afbeeldingen, als literaire constructies onderdeel van de stedelijke werkelijkheid en als zodanig onderhevig aan dezelfde dynamiek. Het standaardwerk over dit onderwerp is nog steeds het onovertroffen The City in Literature. An Intellectual and Cultural History, van Richard Lehan uit 1998. In dit overzicht ligt het zwaartepunt bij de Westerse stad vanaf de Verlichting. De belangrijkste thema’s in het denken over de stad zijn evenwel veel ouder, en vinden we terug in de satires,epigrammen, geschiedenissen en lofdichten van Juvenalis, Horatius, Cicero, Tacitus en Martialis. Alle bekende topoi over de stad: de tegenstelling stad en platteland, de stad als oord van dubieuze lieden en ‘vergaarbak van het slechtste in de wereld’ (Herman Pleij), vooroordelen die eeuwenlang Westerse voorstellingen over de stad hebben beïnvloed, gaan terug op het rijke (bijbelse en) klassieke erfgoed. Dit is ook de belangrijkste reden dat classici - voor zover zij zich bezighouden met de stad in de meest brede zin van het woord - zo’n cruciale plaats innemen in het interdisciplinaire stadsonderzoek.
Martialis en de stad Rome
Het recente literatuurhistorisch onderzoek van de Amerikaanse classicus Luke Roman naar de literaire omgang met de stad Rome in de Romeinse Oudheid, is het zoveelste argument om taal- en literatuurhistorici ook als volwaardige (stads) historici te beschouwen (Herman Paul). Ik beperk me hier tot een korte samenvatting van zijn prachtig essay over ‘Martial and the City of Rome’, een voorpublicatie van begin dit jaar verschenen studie over Poetic Autonomy in Ancient Rome (2014).
Martialis is een in Spanje geboren dichter die in de tweede helft van de eerste eeuw na Christus in Rome woonde en werkte. De stad Rome is ook het onderwerp van zijn vroegste werken: het Liber Spectaculorum (80) , gewijd aan het onder keizer Vespasianus begonnen Colosseum en van de kort daarna verschenen bundels Xenia en Apophoreta. Hierin wordt Rome gepresenteerd als een vroege variant van de ‘Sociëté du Spectacle’, als stad van vermaak en consumptie. Martialis schreef vooral epigrammen, korte puntige gedichten waarin de plattegrond van het toenmalige Rome de onderligger vormt voor de beschrijving van tal van feesten, zoektochten en monumentale ensembles in de stad. Roman probeert in zijn essay drie stellingen te bewijzen:
1. Martialis belangstelling en fascinatie voor de topografie en fysieke structuur van de stad staat niet opzich zelf, maar is onderdeel van de onder de Flavische keizers begonnen ‘Renovatio Urbis’.
2. Het Rome van Martialis epigrammen is weliswaar een realistisch representatie van het toenmalige Rome, maar tegelijk ook ‘literaire tekst’ met talloze verwijzingen naar het literaire kosmopolitisme onder Keizer Augustus
3. Er is een opvallende parallel tussen de omgang van de Flavische keizers met de stad en haar gebouwen én de poëtica (syntaxis, onderwerp, dynamiek) l van Martialis’ epigrammen. In de volgende blog vat ik samen wat Luke Roman over deze drie stellingen te berde brengt.
informatie over Martialis’ vertalingen ga naar: http://index.vincenthunink.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten